Oudjaar 1944
Nog een paar uren minuten en het jaar 1944 behoort, met alle ellende die het
gebracht heeft, tot het verleden. Zoals altijd zien we, als we nagaan wat er
allemaal gebeurd is in een jaar, veel slechts dat we niet verwacht hadden, en
verder dat er veel goeds, dat we zeker wèl verwacht hadden, niet gekomen is.
Ik wil op deze oudejaarsavond het
lief en leed van onze groep in grote trekken nagaan.
We hebben het jaar 1944 in ieder geval veel
belovend ingezet. Ik herinner me, dat we na een glorieuze intocht met kaarsen
om de piano nationale liederen ten gehore gebracht hebben in de grote zaal van
het Lager Am Fluss in Hirschgarten en hoe later Jaap ter Borg met zijn
pianospel urenlang de benen van alle mogelijke nationaliteiten in beweging wist
te houden. De stom verbaasde Tsjechen bemerkten dat Hollanders ook wel eens uit
hun slof kunnen schieten, al is er veel voor nodig om ze zo ver te krijgen.
Een grote wens van duizenden en
duizenden mannen en vrouwen van alle gezindten gaat, helaas slechts zeer gedeeltelijk,
in vervulling als op 27 Januari ’44 een gedeelte van de K.W.O. fabriek in
vlammen op gaat. De verhongerde gezichten die steeds vrolijker worden bij het
naderen van de fabriek, en het eensgezinde prijzen van de brandweer die zich zo
schitterend misdragen heeft, zullen we nooit vergeten.
De in deze tijd dagelijks
voorkomende bombardementen worden ook oorzaak van de komst van Polinnetjes en
Russinnetjes in het lager Hirschgarten. Door de afdeling “Lindenstraße” wordt
de ontwikkeling van de kennismaking tussen Hollanders en vrouwelijke
Lagerbewoners met bezorgdheid gadegeslagen. Misschien is er ook wat afgunst
bij, daarover valt te twisten. In ieder geval is het beslist gunstig dat de
toestand niet lang duurt, want het blijkt na de verhuizing naar de
Invalidenstraße, dat de Hollanders ook op dit gebied alle schroom kunnen
verliezen. Het Russinnenintermezzo verloopt tenslotte onschuldig, en voor zover
bekend, zonder gevolgen.
De verhuizing naar de
Invalidenstraße heeft echter tot groot nadeel, dat het contact tussen de twee
groepen steeds minder wordt, en de Lindenstraße kan zich slechts verheugen in
het schaarse bezoek van enkele lieden die, zoals Huizinga het noemt “op het
oorlogspad” zijn.
Op 28 Februari verschijnt
plotseling een figuur op de fabriek, die hardnekkig bij iedere groet zijn hoed
ophoudt. De handen in de zakken wijzen op Hollandse afkomst, en bij nader bekijken
herkennen we Jan van ter Braak, die, trouw aan A.E.G., de weg naar Berlijn na
een half jaar weer terug heeft gevonden. Hij wordt door ons alleen sterk benijd
om het eerste, minder om het tweede deel van zijn verblijf in Holland. Han
Nughteren verlaat ons plotseling, op 28 Februari onder zeer treurige
omstandigheden. We worden er aan herinnerd dat het leven in Holland ook zonder
ons doorgaat, en dat ieder van ons dergelijke verrassingen te verwachten heeft.
Voor een gedeelte van onze groep
is de datum van 7 Maart ’44 belangrijk omdat dan de eerste poging wordt gedaan,
geestelijke activiteit in onze groep aan te sporen en in banen te leiden. Op 7
Maart wordt n.l. het college opgericht dat door een misverstand de naam
Spreekrans zal krijgen. Het is jammer dat het ideaal, het aansporen van alle
studenten tot geestelijke activiteit, om uit de min of meer apathische houding
te geraken, niet in vervulling gaat. Voor een gedeelte door gebrek aan tijd,
echter ook door vooroordeel en gebrek aan goede wil zij velen verhinderd deel
te nemen aan de wekelijkse vergaderingen van het college.
Begin Maart opent Onno Vogelenzang
de rij van benijdenswaardige figuren die op tijd naar Holland konden gaan. Jan
de Muinck volgt kort daarna op 23 Maart in zijn volle lengte. Al zijn moeite en
zijn volhouden wordt tenslotte beloond.
26 Maart vertrekt ook de vrolijke
dominee Cor Wiegers.
6 Juni begint een enorm spannende
tijd, een tijd waarin het Wehrmachtsbericht nauwelijks afgewacht kan worden, en
de wildste geruchten de ronde doen: de Invasie is begonnen.
Het ziet er naar uit dat de hoop
op een spoedig einde aan den oorlog eindelijk werkelijkheid gaat worden. Iedereen
is vol goeden moed. In de maand Juni vertrekken een paar man naar Bautzen,
zodat langzamerhand iedereen zit te wachten tot hij aan de beurt komt voor een
reisje naar Holland of naar een andere vluchtfabriek.
22 Juni doet een tweede, (dit maal
vreemd) kaal hoofd zijn intrede. Het is de heer Bastiaanse die na een langdurig
gastvrij verblijf in Amersfoort blij is met de beperkte vrijheid die hij hier
geniet. Ondanks het feit dat hij veel ouder is dan wij sluit hij zich snel bij
onze groep aan.
In Juli wordt het Lager in Köpnick
opgeheven, met als gevolg een hereniging van de sterk gedunde groep in de
Invaliderstraße. De zwempartijen in Köpenick waaraan we het contact met Nico
Groenhart te danken hebben, behoren helaas tot het verleden.
7 Juli vertrekken de gebroeders
Jansen zelfverzekerd en met goede papieren naar Holland. Den Besten,
teruggekeerd uit Bautzen, krijgt eindelijk toestemming naar huis te gaan, en weet
daarvoor geen betere datum uit te kiezen dan de zeer bewogen 20e
Juli. Hij toont verder geen enkel teken van medelijden met degenen die zonder
geestelijke verzorging achterblijven.
30 Juli vertrekt de laatste van
deze rij gelukkigen naar Holland, het is Harold Venema, die zijn trouwe
strijdmakker waarmede lief en leed, Sonderzuteilung
en bombardement deelde ontroostbaar achter laat.
1 September sluiten de opera’s en
schouwburgen, hetgeen voor velen een grote tegenslag is. De berichten uit
Holland worden steeds schaarser, onze steden worden in de legerberichten
genoemd en we weten dat onze wensdroom, Holland onbeschadigd terug te zien,
niet in vervulling kan gaan. Het wordt langzamerhand ernstiger, thuis en hier.
We schrikken op als Pit Witteveen
en Hans Bornewassr de fabriek in worden gestuurd, het lot van George Brautigam
komt ons al voor als een schrikbeeld, maar dat het hoogtepunt van de ellende
bereikt wordt door het vertrek naar het Westen, dat verwacht wel niemand.
Bastiaanse, Wart van Mieghem en
Gerard van Denen nemen 20 November in alle vroegte afscheid, en naar we nu
weten, zitten ze onder ellendige omstandigheden in Mörz. Men laat ons nog eens
duidelijk voelen dat we, ondanks alle vriendelijkheden niets meer zijn dan
arbeidsvee. Dit vertrek treft ons midden in de voorbereidingen van het
kerstfeest, zodat er belangrijke veranderingen moeten plaatsvinden. Gelukkig
blijft er voldoende animo om door te zetten, zodat Kerstmis 1944 toch weer
gezamenlijk gevierd kan worden.
We weten allen nog dat er helaas
veel aan de stemming ontbrak op deze kerstavond. Een jaar geleden was het toch
heel anders. Toen was het toch zo, dat iedereen met een behaaglijk, warm, gevoel aan huis dacht, en dat er bij allen
één vurige wens was: zo snel mogelijk naar huis, naar huis, waar alles goed en
prettig is. Weg uit deze ellende, we hoopten allen als het ware wakker te
worden en te merken dat het Berlijnse avontuur een nachtmerrie geweest was.
En nu? Het avontuur duurt te lang, en we merken aan
den lijve dat alles bittere werkelijkheid is, als we aan thuis denken, dan
voelen we de koude en honger, en we durven er ons geen precieze voorstelling van
te maken hoe ze thuis leven, hoe ze het uithouden. We zijn in dit jaar cynischer,
onverschilliger geworden, misschien alleen uit noodzaak, om de eenvoudige reden
dat we ons niet blijvend zorgen over thuis kunnen maken. We weten dat we
bescheiden moeten zijn, en hoogstens mogen verwachten en hopen dat allen die
ons dierbaar zijn zonder geestelijke en lichamelijke schade door deze tijd heen
komen.
Dit jaar bracht meer ellende dan
we verwacht hadden, dat zal ieder moeten toegeven. Zo erg had niemand het zich
voorgesteld. De vraag dringt zich op, wat wij jongeren van dit rampjaar 1944,
dat we in verbanning leefden, in ons verdere leven zullen meedragen. De
ervaringen die we opgedaan hebben zijn slecht, we hebben geleerd sceptisch te
staan tegenover allerlei beloften, we zijn nòg wantrouwiger geworden dan we
waren, maar laten we niet zo ver gaan dat we zeggen “wijzer” geworden zijn,
verstandiger dan de mensen die niet wantrouwig zijn, die nog hinderlijk in het
goede geloven. We mogen ons door deze tijd zover laten meeslepen, dat stuk voor
stuk al onze idealen, al onze zuivere, edele gevoelens vertrapt worden. We
moeten onze idealen nu actief gaan beschermen, en ons niet direct, omdat dat
wellicht makkelijker is, een “realistische” levensbeschouwing aanmeten. Het
gevaar bestaat dat vele jonge mensen uit de ervaringen uit deze tijd de
conclusie trekken dat het, omdàt er zoveel ellende geleden wordt, nodig is
ieder pleziertje te genieten, en alles uit te buiten. We zijn jong. Er is een
streep gehaald door de studierekening die vóór ons en dóór ons uitgestippeld
was, en we zijn aan onszelf overgelaten. We hebben wel familie in Holland, maar
we zijn en niet direct verantwoordelijk voor, zoals zij die vrouw en kinderen
hebben.
In deze tijd van verbanning,
waarin we niet meer geleid worden en volkomen vrij kunnen kiezen, moet bij ons,
juist omdat we niet aan de verantwoordelijkheid voor vrouw en kind een
rechtvaardiging van ons bestaan kunnen ontlenen, een zuiver besef groeien dat
ons leven ook absolute waarde moet hebben. Wij moeten ons bewust worden dat ons
leven een diepere betekenis heeft, en niet alleen een noodzakelijk gevolg is
van een geboorte en het dierlijke instinct dat zich tegen de dood verzet. In
deze tijd van ongebondenheid moet bij ons ook een dieper besef groeien van wat
Holland voor ons betekent, wat het méér is dan een geografische aanduiding van
een gebied waar we het zo goed hadden. We moeten vertrouwen hebben in de
toekomst, vasthouden aan onze idealen al komen er nog veel meer
teleurstellingen en tegenslagen. We moeten vechten voor onze idealen en ze niet
alleen aanschaffen in tijden dat ze goed staan en goedkoop te handhaven zijn,
om ze in moeilijker tijden overboord te gooien.
Als we in deze donkere tijd de
waarheid van onze idealen, van ons leven beseffen dan zijn ook deze tijden voor
ons niet verloren. Laten we het nieuwe jaar ingaan met het vertrouwen dat het,
hoe dan ook, voor ons iets goeds zal brengen.
Wilhelmus