Utrecht 26 Nov. ‘44
Mijn lieve Oswald,
Maar weer eens een levensteken,
al gaat de animo om te schrijven er leelijk af als je heelemaal niet weet wat
er met je brieven gebeurdt. Hier zijn
wij totaal zonder bericht van je. Het laatste dat wij hadden was je brief van15 Sept. en daarna nog een algemeen bericht van half Oct. Wij hopen nu maar het
beste, al vraag ik me af hoe het met je kousen en kleren in het algemeen, en
ook met het voedsel staat. Hier maken wij het best. Alles wordt wel erg
ingewikkeld, maar wij redden ons best, en wij genieten het ongelooflijke
voorrecht dat wij nog licht hebben. Er zijn menschen die al weken in ’t donker
zitten. En dat in deze tijd van ’t jaar! Je moet er niet aan denken! Er zijn
arme stakkers die geen vuur, geen licht hebben en maar een héél héél klein
beetje eten! Erg hè? En dan nog een man of een zoon plotseling meegenomen! Voor
velen is de beproeving wel héél zwaar en je kunt niet anders wenschen dan dat
het heel gauw voorbij mag zijn. Dat zou ons dan ook de vreugde brengen van het
weerzien waarnaar wij heel hevig verlangen! Dag lieve jongen. Een heel stevige
pakkerd van
je Moeder
Geen opmerkingen:
Een reactie posten