Dinsdag 22 Mei 1945
Binnen geslapen. Met het risico
van ongedierte en stank. Jan moest midden in de nacht naar binnen vluchten door
de regen. Het ongedierte is zeer hinderlijk. Vlooien en kleerluizen, het
vervelendste wat je hebben kan. Helaas vindt niet iedereen dat erg, Pieter
Bosch wast niet eens zijn hemd uit, als hij merkt dat er luizen in zitten. Hij
neemt dat als kennisgeving aan en daarmee basta.
De Fransen in de Laube naast ons
gaan vertrekken. Ze zijn ingeschreven, en pakken hun koffers.
Met Hans naar de dokter. De Franse
arts is er niet meer, een Rus staat ons te woord. Hij geeft een middeltje, maar
stuurt ons weer terug. Op de kar van de Fransen vervoeren we hem, die al zo
slap is dat hij niet lopen kan. Morgen terugkomen! Het is niet prettig Hans zo
ziek te moeten meeslepen. Het is uitgesloten dat we hem meenemen, en
achterlaten kunnen we hem alleen in een ziekenhuis. En in ziekenhuizen is geen
plaats. We hebben ons wat op de hals gehaald, weer te veel verantwoordelijkheid
genomen!
Vanmiddag een wandeling gemaakt en
uitgebreid nog eens het kamp bekeken. Eerst de vertrekkende Fransen. Een lange rij
Amerikaanse wagens, gedeeltelijk met een zeildoek er over (het regent).
Vervuilde maar toch vrolijke gezichten. Er zitten op iedere vrachtauto een
twintig man opgepropt, waarvan maar een deel kan zitten. De laatste
vrachtauto’s zijn nog niet opgeladen, als de voorsten al vertrekken. Richting
stad, Westen! Dit is een algemene verrassing. Overigens weet niemand waar ze
heen gaan, vermoedelijk naar Maagdenburg. Na het bekijken van de inscheping
loop ik nog even door langs de weg, langs de grote weg naar Karlsdorf. Op het
kruispunt staat een Russisch soldatinnetje, geweer op de rug, een geel en rood
vlaggetje in de hand en stram in de houding. Een pittig gezicht is dat, echt
vlot en toch militair. Hoge, uitpuilende, prachtig ronde borsten.
Het toneeltje dat hier geboden
wordt is de moeite waard, ik blijf er een half uur naar staan kijken. Middenin
dus het verkeersagentje. Op alle hoeken een stel Hollanders en Russen, die haar
schoonheid bewonderen en precies doen of ze naar het verkeer kijken. Russen in
Amerikaanse auto’s rossen voorbij, alles stuift opzij zo wild rijden ze, maar
de auto’s zijn er tegen bestand. Een auto stopt en vraagt de weg aan de
verkeersagent. De andere auto’s stoppen eerst, dan banen ze zich een weg, links
en rechts, over het trottoir en over de linker kant van de weg precies tegen
het verkeer in. Dt geeft allemaal niets. Het loopt nog goed af. Zo nu en dan
komt er een paard en wagen in de knel, maar niemand windt er zich over op. Dan
komt er een troep soldaten voorbij. De officier baggert voorop, de anderen
sloffen er achteraan. Precies in de pas lopen hoeft niet, wel zo’n beetje. Een
vrachtauto wil er voorbij, rijdt bijna de verkeersagent van de sokken, en komt
te veel op de linker kant van de weg. Een tegenligger verspert daar de weg. Ja,
dan maar toeteren, en ten slotte domweg naar rechts in de troep rijden! De
soldaten stuiven opzij, en ik verwacht een flinke scheldpartij met een proces verbaal
… Maar er gebeurt niets, men lacht wat, en alles gaat door of er niets gebeurd
is. Het is precies een operette gedoe hier, in alle opzichten. Niets militairs,
alles sjokt, geen groeten, niets precies gelijk, niets uniform. Het toppunt van
wat ik gezien heb was wel een soldaat (officier) die de sabel als
wandelstok gebruikte! Een bezopen gezicht.
Toevallig ontmoet ik Tap Werkman,
die me meeneemt door een onbewaakte ingang naar een Russisch kamp. In een zaal
wordt gedanst, Tap kent een van de danseresjes. Er staan veel officieren en ik
voel me helemaal niet thuis, vooral omdat ik geen enkel papier bij me heb.
Als onze buren, de Fransen
vanmiddag vertrekken, dan wordt de plundergeest weer over ons vaardig. Een
koffer met bruine bonen en twee mud aardappels is de oogst. Aardappels! …
eindelijk weer eens gewone aardappels, we eten er deze avond nog van.
Edzard e.a. gaan vanmiddag naar de
bioscoop. Er draaien al weer schouwburgen, wordt er beweerd, en verder rijdt
een deel van de tram en van de U-bahn. Skorobohatyj in zijn lezing van ongeveer
een jaar geleden, krijgt volkomen gelijk. Het is geen kleinigheid de zaak weer
op gang te brengen zonder mannen, terwijl er zo veel kapot is.
Jan :
Dinsdag 22 Mei 1945.
Inderdaad had ik vanmorgen nog
maar een paar uur geslapen, toen ik gewekt werd door regendruppels. En het was
maar goed, dat ik naar binnen vluchtte, want de heele nacht heeft het geregend.
Hans’ toestand is niet best. Het
is nu een echte dysenterie geworden, en vanmorgen hebben we hem naar de
Rode–Kruis post gebracht, waar de Fransche officier van gezondheid hem weer
naar huis stuurde. Misschien was er morgen plaats in de ziekenbarak. Voorlopig
moest hij eten en medicijnen slikken.
We gaan waarschijnlijk deze week
nog weg. Naar de leider der Hollanders vertelde houdt de keuken eind deze week
op met werken, dus moeten we wel weg. De Franschen verdwijnen vandaag. Het kamp
wordt dan gevuld met uit het Westen komende Russische krijgsgevangenen.
…
Verder weer een typerend staaltje beleefd
van het kaliber vrouw, dat hier rondloopt: tegenover ons wonen Franschen en een
Deensche in een bungalow. De Franschen moeten weg, en de Deensche is dus
vannacht alleen. Nu kwam ze eens bij ons buurten, hoewel we nog nooit met haar
gepraat hadden, om te vragen of er vannacht niet een paar van ons bij haar
konden slapen, omdat de bang was door een Rus verkracht te worden.
In de stad is het leven weer bijna
normaal geworden. De tram, U- en S-Bahnrijden weer gedeeltelijk. De heele stad
heeft weer stroom, water nog niet overal. Er draaien alweer 40 bioscopenmet
Russische en Amerikaansche films, en twee theaters beginnen dezer dagenweer met
hun voorstellingen. En overal is het puin van de straat verdwenen; een karwei
dat de Duitschers in 5 jaar niet voor elkaar hebben gekregen, hebben de Russen
in een maand opgelost.
Na het avondeten was ik in staat
een lofzang op den aardappel te schrijven; we hebben niet voor niets nu vier
weken geleefd op rijst(zout en zoet en met rabarber), grutten (zout en zoet,
met en zonder melk), witte bonen en erwten. Het was dus een heerlijke
afwisseling.
Hoe de toestand in Berlijn is wat
betreft de levensmiddelen niettegenstaande de hooge rantsoenen, blijkt uit het
volgende: Jaap ter Borg was vanmiddag nog bij een dokter hier voor zijn hoofd,
en vroeg bij het weggaan, wat hij hem schuldig was,waarop de dokter antwoordde:
“geld brauche ich nicht, aber ich habe Hugner”. Het bleek, dat hier in Berlijn
nog niet eens levensmiddelenkaarten verdeeld waren.
Volgens berichten van menschen uit
Köpenick, is de schoenmaker in de Lindenstrasse geplunderd. Ik ben mijn
brandweerschoenen dus kwijt. Vandaar het reçutje hiernaast {boven}. Jammer want het
waren de schoenen, die me het beste zaten.
In het kamp plunderen de
Duitschers de nu leegstaande tentjes. De Franschen verbranden alles, wat ze
maar kunnen verbranden, tot zelfs hun wagens toe. ’s Avonds zie je dan ook
overal laaiende kampvuren.