01 juli 2020

Toegift 1945 - 1985


Invalidenstraße anno 1945:






Invalidenstraße anno 1985:



Kabelwerk Oberspree anno 1985:



Oh ja! ... Dan nog de philikat die Oos eind maart verloren heeft. Ik herinner mij toch beslist dat mijn vader me zo'n ding heeft laten zien, toen ik een jaar of 12 was. Hij moet dus teruggevonden zijn, maar daarvan wordt geen melding gemaakt. Misschien wel omdat hij gewoon zo goed opgeborgen was dat Oos hem zelf niet meer kon vinden.
In die tijd heeft hij mij ook het rugzakje laten zien, dat met zoveel zorg werd gemaakt. Van een groene canvas met smalle leren riempjes als versterking. Op de samenkomst van deze riempjes waren ze aan elkaar verbonden met kleine boutjes. Kleine, vierkante stukjes aluminium, wat grof uitgezaagd en geveild, dienden als opdrukring. Waarschijnlijk in een poging na 20 jaar van de herinneringen en de telkens terugkerende nachtmerries af te komen was hij bezig het ding uit elkaar te halen en niet direct bruikbare delen weg te gooien. Daarbij was het meest opvallende dat deze boutjes een linkse draad hadden, dus linksom vast draaiden. Het vermoeden bestaat dus dat deze, met het aluminium, uit het wrak van een Engels vliegtuig gekomen waren. 

Uit.


30 juni 2020

Epiloog, 5 / 5 : de Spreekrans

De Spreekrans.
Alle leden van de Spreekrans hebben de oorlog overleefd, en de jongens konden elk voor zich hun studie weer oppakken. Het bleef echter een hechte groep. In december 1945 al werd de eerste reünie georganiseerd op de zolder van de Maliebaan 127. Uiteraard moest er een lezing gehouden worden en de vader van Jan de Boer werd hiertoe bereid gevonden.

Op de zolder van de Maliebaan, december 1945

Het eerste decennium na de oorlog volgden de reünies elkaar jaarlijks op en zagen de mannen elkaar bij promoties en huwelijken, maar toen drukke banen en het gezinsleven meer tijd gingen vragen, en enkelen een betrekking in het buitenland kregen, beperkte dit zich tot reünies bij de lustra. Vooral Oos heeft zich altijd ingespannen om deze bijeenkomsten te organiseren.
De meest memorabele reünies waren die van 1985 en 1995.
Naast een reguliere reünie in Utrecht is er dat in 1985 een reis naar Berlijn gemaakt, 40 jaar na hun vertrek van daar, waarbij de oude adressen werden opgezocht. Probleem hierbij was het ijzeren gordijn. De meeste plaatsen lagen aan de oostkant en afgezien van de argwaan tegenover de westerling was de kwijnende economie in het oosten een obstakel. Met speciale visa kon men wel in Oost Berlijn rondkijken maar niet zonder een vrij groot bedrag van Dollars in Ostmarken te wisselen. Deze moesten dan in het oosten uitgegeven worden, want meenemen naar het westen was verboden. Het viel best tegen al dat geld uit te geven. Een poging om in het AEG-KWO een kijkje te nemen op het oude lab mislukte. Waarschijnlijk bang voor spionage hield men daar de deuren dicht. Wel hing er voor de gevel een enorm bord waarop men opgeroepen werd de grote verworvenheden die 40 jaar communisme hadden gebracht, te vieren!
Het meest opvallende commentaar dat Oos over deze reis had was dat er in West-Berlijn, afgezien van de Gedechtnisskirche, geen ruïnes meer staan. Bijna alles is herbouwd, door al dan niet smaakvolle bebouwing vervangen of in een park omgetoverd. Aan de andere kant van de Berlijnse muur is dat anders. Daar is weinig veranderd, de puinhopen zijn weliswaar geruimd, maar van herbouw of vervanging is er nauwelijks sprake, vele ruïnes staan er nog onaangeroerd maar het stinkt gelukkig niet meer naar nat, half verbrand hout, dood en verderf. Alleen een vlaagje rioollucht frist soms even het geheugen op.
Tien jaar later reisden de heren weer naar Berlijn en toen was dat wel anders: Het "gordijn" was gevallen en de Wiedervereinigung had plaats gehad. Hoewel de rest van Oost Duitsland nog argwanend tegenover het westen stond was men in Berlijn blij met de nieuwe situatie.
Er kon een bezoek aan het KWO gebracht worden. Sterker nog de groep werd met open armen ontvangen; Helga was daar ook bij. In de bedrijfsperiodiek werd er zelfs een artikel van twee bladzijden aan dit bezoek gewijd, dat hoog opgaf over de vriendschappelijke manier waarop dwangarbeiders en Duitsers bij het KWO met elkaar omgingen. Met de dagboeken vers in het geheugen lijkt "vriendschappelijk" ietwat overdreven, maar dat de jongens er bij KWO een stuk beter van afgekomen zijn dan vele andere is zeker correct.

Jan en Oos houden een speciale band, zien elkaar niet zo direct veel maar rond hun beider verjaardagen zijn er elk jaar weer, urenlange telefoongesprekken.
Rond de volgende eeuwwisseling begonnen de heren, ondertussen gepensioneerd, elkaar tussen de lustra weer vaker te zien maar dit was dan bij begrafenissen. Zo dunde de club gestaag uit en begonnen Jan en Oos zich hardop af te vragen “wie het licht uit zou doen”. De nu bejaarde heren spreken af dat hun dagboeken gezamenlijk, door de langst levende naar het NIOD gebracht zullen worden, voor wetenschappelijk onderzoek.
Oos gaat er toe over weer jaarlijks een reünie te organiseren maar elk jaar zijn er weer minder aanwezigen. Op 14 april 2010 heeft de laatste reünie plaats. Bij Oos thuis, waarbij van de vier overgebleven leden alleen Ward, Jan en Oos aanwezig zijn. Het vierde lid was helaas zodanig gedementeerd dat aanwezigheid niet meer tot de mogelijkheden behoorde.

Oswald A. de Bruin 2010


G. Jan W. de Boer 2010


de Hamer

Uiteraard waren voor deze gelegenheid de voorzittershamer en het dodenmasker tevoorschijn gehaald.
In 2011 verschijnt het boekje “Kofferuit Berlijn” dat gebaseerd is op de dagboeken van Nico Groenhart. Oos krijgt daarvan enkele exemplaren aangeboden door de dochter van Nico, de schrijfster van het boek.
Een jaar later, in 2012, overleed Jan. Jans dagboeken zijn door zijn nabestaanden naar Oswald opgestuurd. Naar aanleiding van het doekje “Koffer uit Berlijn”, leest Oos regelmatig, maar vooral zo rond het begin van de maand mei in alle eenzaamheid in zijn eigen en in Jans dagboeken.
In 2013 kwam er, ondanks zijn hoge leeftijd van 94 jaar volledig onverwacht, een einde aan het leven van Oos. Aan het wegbrengen van de dagboeken was hij nog niet toe gekomen.
De houten koffer, die Oos in augustus 1943 opgestuurd had gekregen en die zo keurig door Frau Lisurek was opgestuurd, behoorde nog steeds tot zijn inventaris, met daarin alle verslagen van lezingen en vergaderingen van de Spreekrans in Berlijn, zijn dagboeken, de brieven naar Berlijn en zijn brieven uit Berlijn. Ook van de reünies zijn nog veel toespraken, overwegingen, correspondentie, en verslagen in deze koffer bewaard gebleven.

Men kan het oneerbiedig vinden, en dat is mij ook wel verweten, dat ik, ongevraagd, tot publicatie van deze geschriften overgegaan ben, maar ik denk dat deze informatie ruimer bekend mag zijn dan alleen diep in het archief van het NIOD.
Nu zijn er van alle brieven en dagboeken digitale versies, in JPG- en grotendeels in DOC-format. Daarvan zal ik een kopie behouden en aan het nageslacht van Oswald doorgeven. De originelen gaan als nog naar het NIOD, om aan de wens van de schrijvers te voldoen. Zelf vind ik dat ook de betere bewaarplaats, daar ik anders verdere nazaten van Oos met de verantwoordelijkheid voor het bewaren ervan opzadel.

Gerrit Maarten de Bruin
2020

Morgen nog een toegift.

29 juni 2020

Epiloog 4 / 5 Russische les

Oos en zijn Russische les.
In het begin van de zestiger jaren neemt Oos zijn Russische les, die Anna Anton hem had gegeven, weer op. Tien jaar later, als hij met vakantie naar Rusland geweest is, schrijft hij daar de volgende verklaring voor:

Waarom naar Rusland voor Vakantie?
Waarom Russische les?
Als je dan niet dol bent op iconen of op de schilderijen in de Hermitage af gaat en geen talenwonder bent: “Zouden die soms van die richting zijn?”.
Nut van talen leren:
4 weken na de 2e wereldoorlog 10 km buiten Berlijn op een boerderij werd ik overtuigd van het nut van talenkennis. Stel je voor: een boerderij, 30 Hollandse jongens, meest studenten, allen door de Duitsers tewerkgesteld geweest, wachtend op transport naar huis.
’s Morgens: een officier te paard, hoog, mooi uniform, ridderorden, prachtig paard, kortom een plaatje. Hij stopt en vraagt iets aan een loslopende Hollander die gewend is dat er gevraagd wordt naar: gouden ringen, horloges, drank, meisjes enz. De Hollander legt op zijn manier uit dat hij niets heeft, gebaart, lacht en …. “нет”. {nièt, Russisch voor nee}.
De Rus herhaalt zijn vraag, de Hollander het antwoord en ten slotte staan er een paar Hollanders de Rus toe- of uit te lachen. Daar wordt de Rus zo kwaad over dat hij van zijn paard komt, zijn revolver trekt en een Hollander dwingt … bij de pomp water te pompen voor hem en zijn paard!
Bogà (вода) in het Russisch is namelijk water; bogka (водка) is drank!
Als u zich nu realiseert dat op korte afstand van hier 225 miljoen Russisch sprekend mensen wonen, dat die als eerste een mens de ruimte in stuurden en dat ze daarom een hoog ontwikkelde industrie moeten hebben en ook wetenschappelijk ver zijn, dan kun je dat niet gewoon maar negeren.
Dus Russisch leren is niet zo gek.

In deze heeft Oos natuurlijk gelijk, de afstand tot de dichtstbijzijnde plek van het IJzeren gordijn was vanuit Utrecht nog geen 350 km, iets meer dan ¼ van de afstand naar Montpellier. Het belang van het goed spreken van de taal van je bezetter was Oos natuurlijk al lang duidelijk geworden. Bij meerdere voorvallen de afgelopen twee jaar was het in zijn belang niet direct, of helemaal niet, als ”Ausländer” herkend te worden.
Bij een tweede ontmoeting met een Russisch officier, heeft Oos mij rond 1970 verteld, kwam het tot een goed gesprek. Deze officier sprak goed Frans en verzuchtte vooral dat hij hoopte dat de Amerikanen snel naar huis zouden gaan zodat het Russische leger direct door zou kunnen lopen naar de Noordzee en de Atlantische Oceaan. Marine bases aan de Franse kust zijn onontbeerlijk in de strijd tegen het imperialisme van de Amerikanen. (De strijd tegen imperialisme door zelf de communistische wereldheerschappij te vestigen; onder leiding van Moskou natuurlijk) Gelukkig voor West-Europa echter ontwikkelde bondgenoot van Rusland Mao Zetung zich al snel tot een aartsvijand. Er moest dus veel geld en mankracht gestoken worden in een leger aan de grenzen in het Oosten van de USSR. Verder zijn de Amerikanen gebleven zodat het niet tot een uitval naar het Westen gekomen is.
De angst dat West-Europa in een oorlog tussen de USSR en de USA verpletterd zou worden is Oos echter altijd bijgebleven. In de zestigerjaren werden de commentaren van Dr. G.B.J. Hilterman, die “de toestand in de wereld” belichtte, en van een Majoor die daarna in de rubriek “voor burger en militair” de militaire stand van zaken onder de loep nam, werden elke zondag bij de lunch zorgvuldig beluisterd. Absolute stilte was dan geboden aan tafel.
Dat het bij de blokkade tijdens de Cuba-crisis in 1962 slecht één beslissing van één man gescheeld heeft of er was een Amerikaans oorlogsschip door een Russische nucleaire torpedo opgeblazen, is pas 50 jaar later, na het openen van de Russische archieven, bekend geworden. Had die ene officier van die ene Russische onderzeeër “да” (ja) gezegd in plaats van “нет” (nee) dan had de mensheid nu geen probleem gehad met het opwarmen van de aarde maar was de radioactieve nasleep van de derde wereldoorlog het probleem geweest. Volgens sommige wetenschappers van toen een “nucleaire ijstijd”.

28 juni 2020

Epiloog 3 / 5 Frl Kuschel : Im Juni sagte mir Dr. Schröder, es ware jetz fast alles herausgeholt.

Fräulein Rose.
Het huis waar Frl. Rose woonde staat in het deel van Berlijn dat na de oorlog communistisch werd. Het geloof, dat voor haar en de jongens toch een grote steun geweest moet zijn, was daar niet welkom. Het is dan ook uiterst triest dat in maart 1948 haar overlijdensbericht, waarschijnlijk uit armoede, niet gedrukt, maar getypt op een velletje uit een kladblok, aan Oos wordt verstuurd. Vier, passen er op één vel. Niet ouder dan negenendertig jaar is zijn geworden.



Anna, Helga en Frl. Kuschel.
Van Anna Anton, het Russische meisje dat Oos misschien wel mee had willen nemen naar Holland, is geen spoor meer te vinden, of is het deze foto zonder bijschrift die in het fotoboek prominent midden op een bladzijde prijkt.

Van Helga zij er wel sporen. Ook zij kwam achter “het gordijn” terecht. Het vermoeden bestaat dat zij gepoogd heeft weer met Oos aan te pappen om zo naar het Westen te ontkomen. Met een vader die bij de SS in de Totenkofverbände of bij de Eisatzgrupen (de meest misdadige afdelingen van de SS) aan het oostfront gediend had behoorde dat natuurlijk niet tot de mogelijkheden. Tot zeker in de zestiger jaren heeft zij nog regelmatig geschreven, zeer tot ongenoegen van Oswalds echtgenote. Van deze brieven is dan ook alleen een bijgesloten, overigens zeer bevallige, foto bewaard gebleven.
Ook Frl. Kuschel heeft nog aan Oos geschreven. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven maar één er van heeft Oos aan Jan laten lezen, die er voor zijn eigen dagboek delen uit overgeschreven heeft.

Jan :  

Uit en brief van Frl. Kuschel aan Oswald. d.d 17-7-46.

… Das Werk gehört mit zum Amerikanischen Sektor und ist besetzt …
(Jan verschrijft zich hier nogal dramatisch want de Wilhelmienenhofstraße heeft altijd tot de Russische sector behoord.)
… Dr. Nowak, Dr. Hofmeier und H. Riess sind nach dem Westen getürmt. Ebenso H. Schenk. Dr. Schröder und Dr. Trianta sind noch im Werk. H. Hofmann soll Steinsetzer geworden sein H. Roll hilft bei der Reichsbahn Ausladen.
Im Chm/E herscht völliger Durcheinander. Im November habe ich die Abteilung angesehen. Es lässt sich schwer beschreiben. Frl. Harmuth hat 3 mal aufgeräumt. Uber Nacht ist aber immer wieder eingebrochen worden. Man hat es dann  aufgegeben. Im Juni sagte mir Dr. Schröder, es ware jetz fast alles herausgeholt.
Meine bücher habe ich bis auf dem Dach wiedergefunden. Meine anderen sachen sind grösenteils gestolen worden. …

Kortom de Russen laten van de industrie in het door hen bezette deel van Duitsland niets heel. Ook het politieke- en het economische systeem worden door de Russen compleet onderuit gehaald en door een communistisch systeem vervangen. In dat systeem wordt, net als in Nazi-Duitsland, alles bepaald door één partij, in dit geval alleen de communistische-. Als gevolg daarvan komt de economie niet meer op gang, en vervalt de Russische sector, de Deutsche Democratische Republiek (DDR), of Oost-Duitsland in de volksmond, in diepe armoede. Eventuele opstanden hiertegen en vluchtpogingen worden door een nietsontziend repressief apparaat, de STASI, onderdrukt.
Ook blijft het Russische leger prominent aanwezig met grote tankbataljons gericht op de verovering van de rest van Europa voor het communisme. Ondanks alle wapengekletter blijft het bij een Koude Oorlog met het westen.
In de door de westerse geallieerden bezette zone gebeurt het tegenover gestelde. Met financiële steun van de USA, de Marshall-hulp, wordt in geheel West-Europa de industrie weer op poten gezet en het democratisch systeem hersteld dat daar voor de oorlog aan de macht was, en waarin plaats is voor meerdere politieke partijen. Nergens werkt dit zo goed als in West-Duitsland, de Bundes Republiek Deutschland. Tien jaar na de oorlog is de Duitse industrie alweer toonaangevend in West-Europa en daar buiten. Anno 2020 zijn er dan ook analisten die Duitsland de grote winnaar van de tweede wereldoorlog vinden ... economisch gezien.
Het Amerikaanse leger blijft in het westen aanwezig maar voornamelijk met op defensie gerichte eenheden. De tanks die de legers van West-Europa in gebruik nemen komen opvallend snel uit Duitsland (Leopard, in 1963). (Deze naamgeving is, opvallend genoeg, geheel in lijn met die van Nazi-Duitsland, Tiger en Panter)
Wim Kan vermeldde in zijn oudejaarsconference van 1956 (of was het 58), al dat hij het vreemd vond dat men zich er over opwond dat Krup (15 jaar eerder nog wapenfabrikant in Duitsland) geldschieter was in Rotterdam: "Wees blij dat hij tegenwoordig allen nog maar met geld schiet".

27 juni 2020

Epiloog 2 / 5 Vijftig jaar later, Terugblik op Berlijn.


In 1995 schrijft Oos voor de periodiek van de historische vereniging van zijn woonplaats een terugblik op Berlijn. De bedoeling was om dit in de mei aflevering ter gelegenheid van 50 jaar bevrijding te doen maar het stuk is nog niet klaar. Het manuscript zit vol met verbeteringen, doorhalingen en op losse velletjes, nog tussen te voegen zinnen en alinea’s. In zijn dagboek van de laatste dagen heeft hij alles onder het kopje “24 Juni” geschreven maar met potlood zijn er  later toevoegingen van data gedaan. Tenslotte reconstrueert hij zelf dat hij op de 27e thuis moet zijn gekomen maar het dagboek van Jan is eenduidig, het was de 25e. Ook het treinkaartje wijst daarop. Het gestempeld voor de 25e, maar dat ging niet door waarop, op de achterkant gestempeld is voor de 26e maar daar heeft Oos niet op gewacht en is gaan lopen.

Oos : 

THUISKOMST 27 JUNI 1945

Nog een paar kilometer lopen en ik ben thuis! Vanmorgen in het doorgangskamp Amersfoort werd het me te machtig: nòg een dag wachten vóór ik vervoerd kon worden! Dan maar te voet, met in mijn rugzak mijn dagboek en wat schamele bezittingen. Het is warm. Toch durf ik die winterjas niet weg te doen, want je weet niet of er thuis nog een is, hoe het er uit zal zien straks. Waar ik nu loop is er geen puin te bekennen. Maar het laatste bericht dat ik in Berlijn kreeg was een brief van eind november! Wat kan er - zelfs afgezien van oorlogsgeweld - niet allemaal aan narigheid gebeuren in een half jaar. En wat denken ze thuis nu ik, twee maanden na de val van Berlijn, nog niet thuis ben? Twee weken ben ik nu al onderweg uit het Russische verzamelkamp oostelijk van Berlijn. Wat een uitzichtloze ellende was dat in die verwoeste stad. Toch waren de straten al opgeruimd. Tweetallen gewapende Russische soldaten zorgden daar als volgt voor: ze hielden twintig voorbijgangers aan die ze dwongen een half uur puin te ruimen. Na gedane arbeid mochten zij verder gaan, twintig anderen volgden hen op, zo de hele dag door. Wij Hollanders hadden een in het Russisch gesteld papiertje van de Zweedse ambassade waarmee we de soldaten overtuigden dat we geallieerden waren en dus niet hoefden te werken. Waar de mensen allemaal leefden was een raadsel, de meesten in kelders onder de puinhopen.
Even rusten aan de kant van de weg. Er is haast geen verkeer. Zo te zien is er niets veranderd in de ruim twee jaar die ik weg ben geweest. Toch word ik nerveuzer naarmate ik dichter bij huis kom. Zelf heb ik het er levend afgebracht, maar hoe is het met de familie en de ondergedoken vrienden? Dat was pas moeilijk toen we de keus moesten maken: onderduiken of melden. Er werd gedreigd met gevangenisstraf voor de familie als de student zich niet zou melden. Voor mij was het een uitgemaakte zaak dat ik geen anderen in gevaar wilde brengen, noch mijn ouders, noch de mensen van een onderduikadres. Zo kwam ik dan met dertig andere studenten bij een kabelfabriek in Berlijn terecht. Gelukkig was er weinig werk, en als je maar deed of je werkte was het al goed. Er was een ruime keus voor de besteding van vrije tijd. Vanwege de oorlogsreclame vermeden we de bioscoop, maar er was veel te doen in toneel, opera en concerten. Het naziregime deed er alles aan de schijn op te houden dat alles gewoon doorging ondanks de oorlog. Wij maakten zoveel mogelijk gebruik van de geboden gelegenheden. Zo kon ik zelfs, in de tijd van de baas, een cursus wiskunde volgen en naar concerten gaan. Er was voor ons geen avondklok. In 1943 merkte je nog niet veel van de oorlog, maar dat veranderde toen de stad wijk na wijk werd gebombardeerd. De fabriek waar wij werkten kreeg het ook te verduren en er kwamen steeds minder grondstoffen. Maar met al die bombardementen lukte het de geallieerden niet de spoor- en tramwegen telkens langer dan hoogstens een dag te ontregelen.
Heerlijk dat alles hier zo héél is en zelfs goed onderhouden. Zou het met de mensen ook zo goed gegaan zijn? Mijn vrienden moet ik natuurlijk gauw op gaan bellen als ik thuis ben. Of doet de telefoon het niet? Vanuit Maastricht kon ik niet naar huis bellen, maar hoe zou het hier zijn? In Berlijn was het een grote steun dat we elkaar konden opbellen. Zo wist je dagelijks - op kosten van de zaak als je slim was - hoe het na de bombardementen met je vrienden ging. We maakten ook afspraken voor het houden van voordrachten onder elkaar. Met verslagen die in Holland uitgetikt werden en verstuurd naar de ouders. Zo probeerden we het moreel hoog te houden door bezig te zijn. Belangrijk was ook het uitwisselen van gegevens over dokters die je makkelijk ziek verklaarden, over het succes met simuleren van werken, over smoesjes om de fabriekspoort vroeger uit te mogen, enz. enz. Natuurlijk werd dat allemaal steeds moeilijker naarmate de stad verder in puin lag. Het laatste concert dat ik in het kapotte Berlijn kon bijwonen was op 13 april! (symfonie van Schubert). De Russen waren al dichtbij, het voorbereidend kanonvuur voor het laatste offensief was al te horen. Die laatste weken waren wel het ergste wat we mee moesten maken. Nu ging het er niet alleen meer om je zo goed mogelijk te verstoppen voor lukraak vallende vliegtuigbommen tijdens een luchtaanval. We lagen nu voortdurend onder artillerievuur daar midden in de stad. Zo nu en dan moest je wel uit de schuilkelder komen om bij een handpomp, op een binnenplaatsje honderd meter verder, water te halen. Het aantal slachtoffers dat onderweg en bij de pomp lag werd iedere dag groter, want aan bergen dacht niemand meer. De grote vraag was voor ons, hoe lang het nog zou duren voor de straatgevechten ons zouden bereiken. En hoe de soldaten van beide kanten met de burgers zouden omgaan. De propaganda had daarover niet veel goeds voorspeld. Maar dat geniepige geweld speelde zich in andere straten af en op de avond van de eerste mei werd het ineens stil. Er kwam iemand de schuilkelder in die beweerde dat de Engelse zender 's middags al de val van Berlijn had omgeroepen. Maar we hadden midden in het centrum nog geen Rus gezien! Wel Duitse soldaten die om burgerkleding vroegen en anderen die verdwaasd met een revolver in de hand nog probeerden weg te komen. Waarheen?
Ik sjok verder langs de weg en begin moe te worden. Een vrachtauto stopt en ik kan gelukkig een aantal kilometers meerijden, dat helpt! Nu is het nog maar een paar honderd meter, ik kan zien dat ons huis er ongeschonden staat. Dan zie ik de eerste bekende, een oudtante die in het begin van de oorlog uit de kuststreek werd geëvacueerd en onderdak kreeg aangeboden door mijn ouders. Op mijn kamer, voor mij bleef er nog een prima zolderkamer over, waar ik heel goed kon studeren. "Alles goed met de familie?" "Ja hoor, vader, moeder, broer en zus zijn er goed door gekomen". Dat lucht op!
Met veel geweld van de bel en geroep kondig ik mijn komst aan, iedereen moet horen dat ik er ben! Heelhuids terug uit die verwoeste stad Berlijn. Een feestmaaltijd zit er natuurlijk niet in (bonnen), maar misschien is er nog een flesje wijn om te drinken op ons aller gezondheid... Daar komt mijn moeder te voorschijn. Ze huilt. Geen wonder bij zo'n emotionele ontmoeting. Maar ze blijft huilen, intens verdrietig. Eindelijk vertelt ze, stukje bij beetje, dat de verloofde van mijn zus op de dag van de bevrijding, als ondergrondse strijder, is gesneuveld. De hele familie is dus in diepe rouw. Stilletjes verdwijn ik naar mijn zolderkamertje, en probeer te genieten van het weerzien van mijn boeken, mijn foto's, mijn bureau, mijn spulletjes. Dan komt mijn vader de kamer binnen. Zwaar aangeslagen ook. Hij was militair in de eerste wereldoorlog. Gewapend verzet van burgers paste niet bij hem. Met lijdelijk verzet lukte het hem in zijn fabriek nooit iets voor de bezetter te hoeven maken. We praten nog uren lang door. Dan is het duidelijk: een feestje na twee jaar afwezigheid, nee het kan ècht niet.

Oswald A. de Bruin

En dan komt in augustus brief 137 uit Berlijn, van 9 maart, aan die eindigt met de woorden "Misschien kom ik nog wel eens thuis".

26 juni 2020

Epiloog 1 / 5 Grand-père en de "Villa des Cèdres"

Dit is een pijnlijk einde aan twee jaar één maand en drie weken weg geweest te zijn. Het meest pijnlijke moment echter heeft Oos zelfs in 1995 niet op willen schrijven. Rond 1970 heeft hij, in de auto, rijdend op de Biltseweg onderweg naar de Maliebaan, met zicht op de Dom-toren wat hem aan 1945 deed denken, dit verteld: Toen hij voor het eerst weer door de Maliebaan liep was de eerste vraag van tante Anna stelde, waarom hij niet meteen van zich had laten horen. Hij was immers twee weken na de bevrijding al in het land! Iemand, mogelijk zijzelf, had hem op een Canadese vrachtwagen zien zitten! Het heeft enige moeite gekost haar ervan te overtuigen dat dàt iemand anders was.

Na de landingen van de geallieerden bij Marseille, in augustus 1944 (operation Dragoon) hebben de Duitsers de Franse Alpen ontruimd. Dit geeft Grand-père in oktober de gelegenheid met hulp van Eva terug te keren naar Montpellier, maar met zijn gezondheid gaat het niet best. Als het oversteken van de Middellandse zee weer relatief veilig is komt Olga uit Bône naar hem toe en dringt er, na de bevrijding van Nederland, als de briefwisseling weer op gang komt, bij Mams op aan te komen. Die doet haar best maar aanvankelijk krijgt zij geen toestemming van de autoriteiten om het land te verlaten. Er is een uitreisvisum van Nederland, een doorreisvisum voor België en een inreisvisum voor Frankrijk nodig. Ze reist met haar 1,55 meter lengte ook liever niet alleen in de naoorlogse chaos. Tenslotte krijgt ze de benodigde visa, maar Lily, die ze graag mee had gehad, niet. Ze gaat uiteindelijk wel en wordt in Parijs op het Gard du Nord opgewacht door in Parijs wonende verre familie, die tijdens de oorlog briefwisseling met Grand-père verzorgd heeft. Daar brengt ze de nacht door en wordt ’s morgens naar het Gard de Lyon gebracht voor de verdere reis.
Zo overlijdt Grand-père in september 1945, met zijn zuster Olga, zijn dochter en mogelijk Eva, aan zijn zijde. Hij had Oos ook nog graag gezien alvorens te verscheiden, schreef hij eind 1944 nog aan zijn neef Louis Ponsard, maar dat is niet gelukt.
         le Vila des Cèdres vu du vigne

Grand-père, Oswald Auguste Genouy, wordt in St Hippolyte du Fort, in het graf dat hij in 1938 voor zijn echtgenote gekocht heeft ter ruste gelegd. Dit graf zal voor de familie tot in lengte van jaren een bedevaartsoord blijven. Verwijzend naar Holland worden er nog altijd met enige regelmaat tulpenbollen op geplant.

Vermoedelijk in 1946 pas komt er mogelijkheid zaken uit de door de Russen bezette zone in Duitsland naar het westen te sturen. Oos schrijft in april een bedankje aan Frau Lisurek als hij verneemt dat zijn houten koffer onderweg is. (concept):
Uit de tekst blijkt echter dat het mogelijk zelfs 1947 is geweest.

Ook Helga houdt zich aan haar belofte en stuurt een kist met boeken op.
Hun inhoud heeft uiteindelijk bijgedragen tot het samenstellen van deze publicatie.

Oos maakt er een missie van alle personen die tijdens zijn gedwongen verblijf in Berlijn belangrijk waren, of geworden zijn, op te zoeken. Zo is er de vage figuur van Grietje Brink, wiens labjas hij in augustus 1943 bij vergissing opgestuurd had gekregen. Hij kent alleen haar naam en weet dat zij zeer dankbaar was voor het spek dat hij in april 1944 naar huis had opgestuurd. Ook het overlijden van haar vader, in januari 1944 is hem bekend. Hij vindt haar in Baarn, waar zij, in het kader van haar studie biologie, onder leiding van prof. Westerdijk, onderzoek doet naar populierenkanker.

Porf. Johanna Westerdijk en haar team. Uiterst rechts Grietje Brink

Zij woont aan de Westerstraat 32 op een kamer boven de bakkerij. Om een lang verhaal (en dat zijn wel een paar kantjes) kort te maken: In 1949 trouwen ze en hun huwelijksreis brengt hen naar tante Olga in Bône. Ze krijgen twee zoons, in 1950 en in 1952, de tweede waarvan de schrijver dezes is. Nadat Oos in 1955 een auto heeft gekocht, wat toen nog uitzonderlijk was, reizen zij voor vakanties vaak naar het zuiden van Frankrijk, Montpellier, le Vigan, en St Hippolyte en brengen bezoeken aan Eva in la Haute Beaume, aan Louis Ponsard en aan de familie in Parijs.

Op weg naar de zwemplek 1956

Het landhuis van Grand-père wordt na diens dood als twee appartementen grotendeels verhuurd, alleen de kamer halverwege de trap, de “chambre mi-escalier” dient enige jaren als vakantieverblijf en ook de helft van het koetshuis zal als zodanig dienst doen. De kinderen, mijn broer en ik dus, sliepen dan in een tentje dat ergens in de tuin opgezet werd.
Pas in de jaren 1970 wordt de “villa des cèdres” vanwege de steeds groter wordende bouwvalligheid, uiteindelijk verkocht en gesloopt. In plaats van de villa en in de oude vigne worden huizen gebouwd maar de tuin blijft als park bewaard, met daarin vier van de oorspronkelijke acht enorme … zilversparren die altijd voor ceders aangezien zijn.

25 juni 2020

Maandag 25 Juni 1945. Oos : Het is 18 KM lopen, en snikheet, hetgeen voor iemand met winterkleren en een dikke winterjas geen grapje is!

Maandag 25 Juni 1945
’s Morgens vroeg passeren we Eindhoven, en we gaan daarna met een flink tempo verder naar Nijmegen, waar we om zeven uur aankomen. Om een uur of negen komen dan de auto’s en we worden naar Amersfoort getransporteerd.
De verwoesting in Nijmegen valt, voor zover we kunnen beoordelen, nogal mee, een dorpje tussen Nijmegen en Arnhem is wel bijna volledig weg, en dan komt Arnhem, waar ook veel verwoest is. Maar voor Berlijnse begrippen is er niet veel gebeurd.
In Amersfoort is de ontvangst weer op zijn Russisch: we moeten een paar uur voor het hek wachten. Wáár we op wachten weet niemand. Van elf tot twee wachten we, en als we dan binnen gelaten worden wordt bekend, dat we pas morgen verder gaan. Ellendig om zo vlak bij huis te zitten, ik probeer dan ook weg te komen. Als de dokter in een andere barak aan het keuren is, ga ik er direct heen, en met zijn stempel verdwijn ik meteen.

Jan : 

Maandag 25 Juni 1945.
De reisroute was Maastricht  Lanaken Diepenbroek Hasselt Meervelt Eindhobven Boxtel ’s Hertogenbosch Oss Nijmegen. De duur was 8½ uur, waarvan 2x1 uur bij de grensovergang en 1 uur in Eindhoven. In de Belgische Kempen is niet veel te zien van oorlog. Ook Hasselt is er vrij goed vanaf gekomen. Maar de oorlog begin je pas goed te merken als je bij den Bosch komt. Overal zie je daar kapotte bruggen en kapotte bovenleidingen van de trein. Om7 uur waren we in Nijmegen. Te vroeg, d.w.z. de auto’s waren te laat besteld. En dus werd het wachten. De bezetting van het station bestond uit Engelschen, Canadezen, Noren en Belgen. Vooral de laatsten deden me weer ouderwetsch onsympathiek aan: de Hollanders gaven anders ook weer een kooi nummertje weg, door een complete rel te gaan maken bij enkele coupes van een binnenrijdende transporttrien, waar de Engelschen sigaretten uitgooiden, zooals wij vroeger in Artis ons vermaakten met suikerklontjes naar de apen te gooien, en ons dan verlustigden in de daardoor ontstane ruzies. Walgelijk.
Eindelijk werden we op vrachtwagens geladen, nadat we weer een stempel op onze kaart gekregen hadden: “Richting A-H-R” (Amsterdam, den Haag, Rotterdam)
In Nijmegen is betrekkelijk weinig kapot. Het viel me tenminste heel erg mee. De spoorbrug mist de middenboog, maar de verkeersbrug is met één lasch weer in gebruik.
Ook de Betuwe is er vrij goed afgekomen. Hier en daar zie je echter aan een kapotte boerderij en een uitgebrande tank dat er wel degelijk slag is geleverd. De boomgaarden zijn tamelijk verwaarloosd, maar dragen prachtig. Elst is zwaar getroffen. Het weer dat we hadden was prachtig, niet te warm, wat wolken en een heerlijk briesje. Op de open vrachtwagens was het dan ook een ideale temperatuur.
Eerst sliepen we een uurtje om wat bij te komen van de emoties en toen kregen we eten. Dunne koolsoep, echt concentratiekampkwaliteit. De heele sfeer is typisch een strafkamp. Hierdoor werd onze stemming natuurlijk niet direct verbeterd. En de stemming zakte pas goed, toen we merkten, waar de zoo absoluut noodzakelijke medische keuring op berustte: we moesten onze armen opsteken om aan te toonen dat we niet bij de SS (tatoeëeren van de bloedgroep onder de oksel) geweest waren, en verder werd even naar hoofd en schaamluizen gekeken. Toen kregen we het stempel en dat was alles.
Oswald kon tenminste nog naar huis, nu alles zoo gouw afgelopen was.




Oos : 

Het is 18 KM lopen, en snikheet, hetgeen voor iemand met winterkleren en een dikke winterjas geen grapje is! Maar de drang naar huis is een geweldige stimulans. Als ik ±7KM gelopen heb neemt een vrachtwagen van v. Gent e. Loos me mee, en zet me op de hoek van de Donderstraat af. Uit de verte zie ik al dat ons huis niets mankeert. Ik loop langs tante Fie, en zie dat tante Anna juist vertrekt naar ons toe.
Je voelt je meteen vertrouwd met die Maliebaan, er is niets veranderd. Als ik Tante Anna inhaal en vraag of ze de deur open wil doen, merk ik al, dat ook de mensen niets veranderd zijn. Met de bel sla ik direct alarm, en mams komt naar me toe gehold. Ze is nog precies dezelfde. Wat mager, en nog iets kleiner maar verder toch de zelfde.
Het welkom is hartelijk, mams is erg blij en ontroerd, maar ik voel dat er iets hapert. Dan barst ze in tranen uit: “Weet je, Piet Laseur is gesneuveld …” … Wat een nare bijsmaak heeft nu mijn thuiskomst. Ze zouden toch de officiële verloving vieren als ik thuis kwam.
Een kwartiertje later komt Vader thuis, mager, maar ook nog de zelfde.
Jammer, dat de vreugde niet uitbundig kan zijn. Ik moet me steeds, om der wille van de anderen, inhouden als ik mijn geluk niet op kan. Alles precies zo als ik het verlaten heb in mijn kamertje.
Maarten heeft niet stil gezeten: toen ik weg ging hadden ze een baby van een week, en nu ik terug kon wéér. Nu een zoon Gerrit.

Oos heeft de oorlog dus overleefd en gaat morgen meteen op pad om zich te registreren en bonnen voor alle levensbehoeften te halen.



Maar hoe nu verder? In Berlijn staat de houten koffer nog op Invalidenstrasse 7 en een kist vol boeken bij Helga. en de Spreekrans, is die meteen vergeten? Hoe is het met Grand-père, het laatste bericht is dat hij in de Alpen zit, bij zijn nicht Eva, in La Haute Beaume, maar dat bericht is meer dan een half jaar oud.
Morgen de 1e epiloog.

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...