27 juni 2020

Epiloog 2 / 5 Vijftig jaar later, Terugblik op Berlijn.


In 1995 schrijft Oos voor de periodiek van de historische vereniging van zijn woonplaats een terugblik op Berlijn. De bedoeling was om dit in de mei aflevering ter gelegenheid van 50 jaar bevrijding te doen maar het stuk is nog niet klaar. Het manuscript zit vol met verbeteringen, doorhalingen en op losse velletjes, nog tussen te voegen zinnen en alinea’s. In zijn dagboek van de laatste dagen heeft hij alles onder het kopje “24 Juni” geschreven maar met potlood zijn er  later toevoegingen van data gedaan. Tenslotte reconstrueert hij zelf dat hij op de 27e thuis moet zijn gekomen maar het dagboek van Jan is eenduidig, het was de 25e. Ook het treinkaartje wijst daarop. Het gestempeld voor de 25e, maar dat ging niet door waarop, op de achterkant gestempeld is voor de 26e maar daar heeft Oos niet op gewacht en is gaan lopen.

Oos : 

THUISKOMST 27 JUNI 1945

Nog een paar kilometer lopen en ik ben thuis! Vanmorgen in het doorgangskamp Amersfoort werd het me te machtig: nòg een dag wachten vóór ik vervoerd kon worden! Dan maar te voet, met in mijn rugzak mijn dagboek en wat schamele bezittingen. Het is warm. Toch durf ik die winterjas niet weg te doen, want je weet niet of er thuis nog een is, hoe het er uit zal zien straks. Waar ik nu loop is er geen puin te bekennen. Maar het laatste bericht dat ik in Berlijn kreeg was een brief van eind november! Wat kan er - zelfs afgezien van oorlogsgeweld - niet allemaal aan narigheid gebeuren in een half jaar. En wat denken ze thuis nu ik, twee maanden na de val van Berlijn, nog niet thuis ben? Twee weken ben ik nu al onderweg uit het Russische verzamelkamp oostelijk van Berlijn. Wat een uitzichtloze ellende was dat in die verwoeste stad. Toch waren de straten al opgeruimd. Tweetallen gewapende Russische soldaten zorgden daar als volgt voor: ze hielden twintig voorbijgangers aan die ze dwongen een half uur puin te ruimen. Na gedane arbeid mochten zij verder gaan, twintig anderen volgden hen op, zo de hele dag door. Wij Hollanders hadden een in het Russisch gesteld papiertje van de Zweedse ambassade waarmee we de soldaten overtuigden dat we geallieerden waren en dus niet hoefden te werken. Waar de mensen allemaal leefden was een raadsel, de meesten in kelders onder de puinhopen.
Even rusten aan de kant van de weg. Er is haast geen verkeer. Zo te zien is er niets veranderd in de ruim twee jaar die ik weg ben geweest. Toch word ik nerveuzer naarmate ik dichter bij huis kom. Zelf heb ik het er levend afgebracht, maar hoe is het met de familie en de ondergedoken vrienden? Dat was pas moeilijk toen we de keus moesten maken: onderduiken of melden. Er werd gedreigd met gevangenisstraf voor de familie als de student zich niet zou melden. Voor mij was het een uitgemaakte zaak dat ik geen anderen in gevaar wilde brengen, noch mijn ouders, noch de mensen van een onderduikadres. Zo kwam ik dan met dertig andere studenten bij een kabelfabriek in Berlijn terecht. Gelukkig was er weinig werk, en als je maar deed of je werkte was het al goed. Er was een ruime keus voor de besteding van vrije tijd. Vanwege de oorlogsreclame vermeden we de bioscoop, maar er was veel te doen in toneel, opera en concerten. Het naziregime deed er alles aan de schijn op te houden dat alles gewoon doorging ondanks de oorlog. Wij maakten zoveel mogelijk gebruik van de geboden gelegenheden. Zo kon ik zelfs, in de tijd van de baas, een cursus wiskunde volgen en naar concerten gaan. Er was voor ons geen avondklok. In 1943 merkte je nog niet veel van de oorlog, maar dat veranderde toen de stad wijk na wijk werd gebombardeerd. De fabriek waar wij werkten kreeg het ook te verduren en er kwamen steeds minder grondstoffen. Maar met al die bombardementen lukte het de geallieerden niet de spoor- en tramwegen telkens langer dan hoogstens een dag te ontregelen.
Heerlijk dat alles hier zo héél is en zelfs goed onderhouden. Zou het met de mensen ook zo goed gegaan zijn? Mijn vrienden moet ik natuurlijk gauw op gaan bellen als ik thuis ben. Of doet de telefoon het niet? Vanuit Maastricht kon ik niet naar huis bellen, maar hoe zou het hier zijn? In Berlijn was het een grote steun dat we elkaar konden opbellen. Zo wist je dagelijks - op kosten van de zaak als je slim was - hoe het na de bombardementen met je vrienden ging. We maakten ook afspraken voor het houden van voordrachten onder elkaar. Met verslagen die in Holland uitgetikt werden en verstuurd naar de ouders. Zo probeerden we het moreel hoog te houden door bezig te zijn. Belangrijk was ook het uitwisselen van gegevens over dokters die je makkelijk ziek verklaarden, over het succes met simuleren van werken, over smoesjes om de fabriekspoort vroeger uit te mogen, enz. enz. Natuurlijk werd dat allemaal steeds moeilijker naarmate de stad verder in puin lag. Het laatste concert dat ik in het kapotte Berlijn kon bijwonen was op 13 april! (symfonie van Schubert). De Russen waren al dichtbij, het voorbereidend kanonvuur voor het laatste offensief was al te horen. Die laatste weken waren wel het ergste wat we mee moesten maken. Nu ging het er niet alleen meer om je zo goed mogelijk te verstoppen voor lukraak vallende vliegtuigbommen tijdens een luchtaanval. We lagen nu voortdurend onder artillerievuur daar midden in de stad. Zo nu en dan moest je wel uit de schuilkelder komen om bij een handpomp, op een binnenplaatsje honderd meter verder, water te halen. Het aantal slachtoffers dat onderweg en bij de pomp lag werd iedere dag groter, want aan bergen dacht niemand meer. De grote vraag was voor ons, hoe lang het nog zou duren voor de straatgevechten ons zouden bereiken. En hoe de soldaten van beide kanten met de burgers zouden omgaan. De propaganda had daarover niet veel goeds voorspeld. Maar dat geniepige geweld speelde zich in andere straten af en op de avond van de eerste mei werd het ineens stil. Er kwam iemand de schuilkelder in die beweerde dat de Engelse zender 's middags al de val van Berlijn had omgeroepen. Maar we hadden midden in het centrum nog geen Rus gezien! Wel Duitse soldaten die om burgerkleding vroegen en anderen die verdwaasd met een revolver in de hand nog probeerden weg te komen. Waarheen?
Ik sjok verder langs de weg en begin moe te worden. Een vrachtauto stopt en ik kan gelukkig een aantal kilometers meerijden, dat helpt! Nu is het nog maar een paar honderd meter, ik kan zien dat ons huis er ongeschonden staat. Dan zie ik de eerste bekende, een oudtante die in het begin van de oorlog uit de kuststreek werd geëvacueerd en onderdak kreeg aangeboden door mijn ouders. Op mijn kamer, voor mij bleef er nog een prima zolderkamer over, waar ik heel goed kon studeren. "Alles goed met de familie?" "Ja hoor, vader, moeder, broer en zus zijn er goed door gekomen". Dat lucht op!
Met veel geweld van de bel en geroep kondig ik mijn komst aan, iedereen moet horen dat ik er ben! Heelhuids terug uit die verwoeste stad Berlijn. Een feestmaaltijd zit er natuurlijk niet in (bonnen), maar misschien is er nog een flesje wijn om te drinken op ons aller gezondheid... Daar komt mijn moeder te voorschijn. Ze huilt. Geen wonder bij zo'n emotionele ontmoeting. Maar ze blijft huilen, intens verdrietig. Eindelijk vertelt ze, stukje bij beetje, dat de verloofde van mijn zus op de dag van de bevrijding, als ondergrondse strijder, is gesneuveld. De hele familie is dus in diepe rouw. Stilletjes verdwijn ik naar mijn zolderkamertje, en probeer te genieten van het weerzien van mijn boeken, mijn foto's, mijn bureau, mijn spulletjes. Dan komt mijn vader de kamer binnen. Zwaar aangeslagen ook. Hij was militair in de eerste wereldoorlog. Gewapend verzet van burgers paste niet bij hem. Met lijdelijk verzet lukte het hem in zijn fabriek nooit iets voor de bezetter te hoeven maken. We praten nog uren lang door. Dan is het duidelijk: een feestje na twee jaar afwezigheid, nee het kan ècht niet.

Oswald A. de Bruin

En dan komt in augustus brief 137 uit Berlijn, van 9 maart, aan die eindigt met de woorden "Misschien kom ik nog wel eens thuis".

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...