In 1995 schrijft Oos voor de periodiek van de historische vereniging van zijn
woonplaats een terugblik op Berlijn. De bedoeling was om dit in de mei aflevering
ter gelegenheid van 50 jaar bevrijding te doen maar het stuk is nog niet klaar.
Het manuscript zit vol met verbeteringen, doorhalingen en op losse velletjes, nog tussen te voegen zinnen en alinea’s. In zijn dagboek van de laatste dagen heeft hij
alles onder het kopje “24 Juni” geschreven maar met potlood zijn er later toevoegingen van data gedaan. Tenslotte reconstrueert hij zelf dat hij op
de 27e thuis moet zijn gekomen maar het dagboek van Jan is eenduidig,
het was de 25e. Ook het treinkaartje wijst daarop. Het gestempeld
voor de 25e, maar dat ging niet door waarop, op de achterkant gestempeld
is voor de 26e maar daar heeft Oos niet op gewacht en is gaan lopen.
Oos :
THUISKOMST 27 JUNI 1945
Nog een paar kilometer lopen en ik
ben thuis! Vanmorgen in het doorgangskamp Amersfoort werd het me te machtig:
nòg een dag wachten vóór ik vervoerd kon worden! Dan maar te voet, met in mijn
rugzak mijn dagboek en wat schamele bezittingen. Het is warm. Toch durf ik die
winterjas niet weg te doen, want je weet niet of er thuis nog een is, hoe het
er uit zal zien straks. Waar ik nu loop is er geen puin te bekennen. Maar het
laatste bericht dat ik in Berlijn kreeg was een brief van eind november! Wat
kan er - zelfs afgezien van oorlogsgeweld - niet allemaal aan narigheid
gebeuren in een half jaar. En wat denken ze thuis nu ik, twee maanden na de val
van Berlijn, nog niet thuis ben? Twee weken ben ik nu al onderweg uit het
Russische verzamelkamp oostelijk van Berlijn. Wat een uitzichtloze ellende was
dat in die verwoeste stad. Toch waren de straten al opgeruimd. Tweetallen
gewapende Russische soldaten zorgden daar als volgt voor: ze hielden twintig
voorbijgangers aan die ze dwongen een half uur puin te ruimen. Na gedane arbeid
mochten zij verder gaan, twintig anderen volgden hen op, zo de hele dag door.
Wij Hollanders hadden een in het Russisch gesteld papiertje van de Zweedse
ambassade waarmee we de soldaten overtuigden dat we geallieerden waren en dus
niet hoefden te werken. Waar de mensen allemaal leefden was een raadsel, de
meesten in kelders onder de puinhopen.
Even rusten aan de kant van de
weg. Er is haast geen verkeer. Zo te zien is er niets veranderd in de ruim twee
jaar die ik weg ben geweest. Toch word ik nerveuzer naarmate ik dichter bij
huis kom. Zelf heb ik het er levend afgebracht, maar hoe is het met de familie
en de ondergedoken vrienden? Dat was pas moeilijk toen we de keus moesten
maken: onderduiken of melden. Er werd gedreigd met gevangenisstraf voor de
familie als de student zich niet zou melden. Voor mij was het een uitgemaakte
zaak dat ik geen anderen in gevaar wilde brengen, noch mijn ouders, noch de
mensen van een onderduikadres. Zo kwam ik dan met dertig andere studenten bij
een kabelfabriek in Berlijn terecht. Gelukkig was er weinig werk, en als je
maar deed of je werkte was het al goed. Er was een ruime keus voor de besteding
van vrije tijd. Vanwege de oorlogsreclame vermeden we de bioscoop, maar er was
veel te doen in toneel, opera en concerten. Het naziregime deed er alles aan de
schijn op te houden dat alles gewoon doorging ondanks de oorlog. Wij maakten
zoveel mogelijk gebruik van de geboden gelegenheden. Zo kon ik zelfs, in de
tijd van de baas, een cursus wiskunde volgen en naar concerten gaan. Er was
voor ons geen avondklok. In 1943 merkte je nog niet veel van de oorlog, maar
dat veranderde toen de stad wijk na wijk werd gebombardeerd. De fabriek waar
wij werkten kreeg het ook te verduren en er kwamen steeds minder grondstoffen.
Maar met al die bombardementen lukte het de geallieerden niet de spoor- en
tramwegen telkens langer dan hoogstens een dag te ontregelen.
Heerlijk dat alles hier zo héél is
en zelfs goed onderhouden. Zou het met de mensen ook zo goed gegaan zijn? Mijn
vrienden moet ik natuurlijk gauw op gaan bellen als ik thuis ben. Of doet de
telefoon het niet? Vanuit Maastricht kon ik niet naar huis bellen, maar hoe zou
het hier zijn? In Berlijn was het een grote steun dat we elkaar konden
opbellen. Zo wist je dagelijks - op kosten van de zaak als je slim was - hoe
het na de bombardementen met je vrienden ging. We maakten ook afspraken voor
het houden van voordrachten onder elkaar. Met verslagen die in Holland
uitgetikt werden en verstuurd naar de ouders. Zo probeerden we het moreel hoog
te houden door bezig te zijn. Belangrijk was ook het uitwisselen van gegevens
over dokters die je makkelijk ziek verklaarden, over het succes met simuleren
van werken, over smoesjes om de fabriekspoort vroeger uit te mogen, enz. enz.
Natuurlijk werd dat allemaal steeds moeilijker naarmate de stad verder in puin
lag. Het laatste concert dat ik in het kapotte Berlijn kon bijwonen was op 13
april! (symfonie van Schubert). De Russen waren al dichtbij, het voorbereidend
kanonvuur voor het laatste offensief was al te horen. Die laatste weken waren
wel het ergste wat we mee moesten maken. Nu ging het er niet alleen meer om je
zo goed mogelijk te verstoppen voor lukraak vallende vliegtuigbommen tijdens
een luchtaanval. We lagen nu voortdurend onder artillerievuur daar midden in de
stad. Zo nu en dan moest je wel uit de schuilkelder komen om bij een handpomp, op
een binnenplaatsje honderd meter verder, water te halen. Het aantal
slachtoffers dat onderweg en bij de pomp lag werd iedere dag groter, want aan
bergen dacht niemand meer. De grote vraag was voor ons, hoe lang het nog zou
duren voor de straatgevechten ons zouden bereiken. En hoe de soldaten van beide
kanten met de burgers zouden omgaan. De propaganda had daarover niet veel goeds
voorspeld. Maar dat geniepige geweld speelde zich in andere straten af en op de
avond van de eerste mei werd het ineens stil. Er kwam iemand de schuilkelder in
die beweerde dat de Engelse zender 's middags al de val van Berlijn had
omgeroepen. Maar we hadden midden in het centrum nog geen Rus gezien! Wel
Duitse soldaten die om burgerkleding vroegen en anderen die verdwaasd met een
revolver in de hand nog probeerden weg te komen. Waarheen?
Ik sjok verder langs de weg en
begin moe te worden. Een vrachtauto stopt en ik kan gelukkig een aantal
kilometers meerijden, dat helpt! Nu is het nog maar een paar honderd meter, ik
kan zien dat ons huis er ongeschonden staat. Dan zie ik de eerste bekende, een
oudtante die in het begin van de oorlog uit de kuststreek werd geëvacueerd en
onderdak kreeg aangeboden door mijn ouders. Op mijn kamer, voor mij bleef er nog
een prima zolderkamer over, waar ik heel goed kon studeren. "Alles goed
met de familie?" "Ja hoor, vader, moeder, broer en zus zijn er goed
door gekomen". Dat lucht op!
Met veel geweld van de bel en
geroep kondig ik mijn komst aan, iedereen moet horen dat ik er ben! Heelhuids
terug uit die verwoeste stad Berlijn. Een feestmaaltijd zit er natuurlijk niet
in (bonnen), maar misschien is er nog een flesje wijn om te drinken op ons
aller gezondheid... Daar komt mijn moeder te voorschijn. Ze huilt. Geen wonder
bij zo'n emotionele ontmoeting. Maar ze blijft huilen, intens verdrietig.
Eindelijk vertelt ze, stukje bij beetje, dat de verloofde van mijn zus op de
dag van de bevrijding, als ondergrondse strijder, is gesneuveld. De hele
familie is dus in diepe rouw. Stilletjes verdwijn ik naar mijn zolderkamertje,
en probeer te genieten van het weerzien van mijn boeken, mijn foto's, mijn
bureau, mijn spulletjes. Dan komt mijn vader de kamer binnen. Zwaar aangeslagen
ook. Hij was militair in de eerste wereldoorlog. Gewapend verzet van burgers
paste niet bij hem. Met lijdelijk verzet lukte het hem in zijn fabriek nooit
iets voor de bezetter te hoeven maken. We praten nog uren lang door. Dan is het
duidelijk: een feestje na twee jaar afwezigheid, nee het kan ècht niet.
Oswald A. de Bruin
Geen opmerkingen:
Een reactie posten