Vrijdag 4 Mei.
Eerste gevolgen van te veel eten:
vanmorgen niet ontbeten. Jan v.d. Braak komt geestdriftig terug, hij heeft zich
gemeld voor morgen. Er wordt nog even gedelibereerd, en dan besluiten we
allemaal te gaan. Bob en Pieter Bos blijven achter. Om twee uur, nadat er boven
door de kamers daar een afscheidsmaal gegeten is, gaan we op weg. Hans
Bornewasser gaat ook mee hoewel hij nog niet veel kan na zijn ziekte.
Onderweg in de Friedrichstrasse is
er een beeld van verwoesting zoals dat in de ergste plaatjes van de vorige
oorlog nauwelijks tot uitdrukking kwam. Honderden lijken die nog niet opgeruimd
zijn, kapotte auto’s en tanks, rokende huizen. Ja, er is wel verbitterd
gevochten om Berlijn, dat moet gezegd worden. We worden onderweg honderd keer
aangehouden, komen er steeds goed af, dankzij ons papiertje. Als we een keer aangehouden worden wordt Jan plotseling meegenomen, en het
blijkt dat hij als tolk moet fungeren, om een Italiaan te helpen. Deze arme man
kan zich alleen legitimeren met een papiertje van zijn lager, waar een
hakenkruis op staat. Dit hakenkruis werkt als een rode lap op een stier!
We komen een Hollander tegen, die
vertelt dat er al heel veel Hollanders vertrokken zijn, op eigen gelegenheid
naar het Westen. Het Zweedse consulaat zou zoiets gezegd hebben. Er is daar in
ieder geval niets bekend van de methode via het Oosten.
Een tweede Hollander, echt een
proletariër, vertelt dat hij twee jaar in een concentratiekamp gezeten heeft,
en nu eindelijk zijn lusten kan botvieren. Hij gaat gewoon voor als er een
lange rij staat bij de bakker. Verder heeft hij van alles geplunderd. Hij is
goede vriendjes met een commissaris, die hem verteld heeft dat de buitenlanders
voorlopig over Küstrin en Stettin, en dan met de boot naar Holland gebracht
worden. Maar het is beter te wachten, volgende week is misschien de verbinding
over Hannover klaar, en dan gaat het sneller.
We worden al sceptisch, vooral als
we bij de plaats van inschrijving aankomen, en het blijkt dat de mensen er niets weten. Lopen naar Freddrichsfelde,
wat er verder gebeurd weten we niet. Als goede Hollanders willen we allemaal
even de kat uit de boom kijken. Het is merkwaardig hoe zo plotseling de
stemming om kan slaan. Er staan nog een paar Hollanders, allemaal met sceptisch
gezicht. We hangen nog wat rond en melden ons. Binnen zitten een paar
Rotarminsten, en een paar oude juffers nemen onze naam en adres op. Het gaat
helemaal niet precies, ook dat is niet erg vertrouwenwekkend. Alleen Edzard en
Thijs willen beslist weg.
Op de terugweg wordt Jan nog even
aangeklampt door een dronken Rus die net een groot huis in brand heeft
gestoken. Jan beaamt dat het erg mooi brand. Als duidelijk wordt dat hij
Hollandsky is, dan nemen twee niet dronken soldaten hem mee. Het is de
Polaknische Buchhandlung die er zo mooi brandt. In die buurt is ieder huis en
iedere auto, alles en alles doorzeefd met kogels. De staatsopera is volkomen
kapot. De bibliotheek niet, maar er zitten Russen in de kelder, zodat er wel niet
veel zal overblijven.
Er valt een ruïne in elkaar vlak
voor onze ogen. Er liggen beslist mensen bedolven maar we lopen gewoon door.
Bob triomfeert als we terugkomen,
hij wil van het begin al geen haast maken, en zal de laatste wel zijn die
vertrekt.
Rijst met vlees is ons avondeten.
Nooit zo goed gegeten als de laatste tijd.
Vanavond om 10 uur Russen op
bezoek. Ik lig net op mijn bed en hoor een geraas op de trap. Gerrit ontmoet ze
op de trap. Ze willen slapen met tien man. Op de Fransen hebben ze het niet begrepen, daar willen ze de kamer niet in, Hollandsky die hebben een betere klank. Ze
komen de kamer even in, maar gaan weer weg. Tap loost ze tenslotte met zijn
Russisch de deur uit. Het is maar een pijnlijke bedoening, hoor, die ruwe
gasten over de vloer.
Jan :
Vrijdag 4 Mei 1945.
De plunderingen gaan rustig voort.
Iedere winkel krijgt zij beurt. Vanmorgen waren de kledingwinkels naast ons aan
de orde. Het publiek brak eenvoudig de tralies weg, en sleepte de voorraad weg,
de Franschen en Belgen vooraan. Wat die kerels weggesleept hebben, is gewoon
fantastisch geweest. Tot zelfs kartotheekkasten toe. En een uur later gooiden
ze met kinderbroekjes naar de voorbijgangers. Trouwens de Franschen is
eigenaardig volk. Het is een zeldzaam stel vandalen. Als ze niet kunnen
plunderen zagen ze eenvoudig stoelen en deuren van het lager kapot om ze op te
stoken. De Belgen doen echter niet voor ze onder (op enkele gunstige
uitzonderingen na) en er zijn er bij, die continu dronken zijn.
Overigens wordt het wonen in het
lager hoe langer hoe minder aangenaam. Er zijn ongevraagd een stel Françaises
binnengetrokken met een kind van vier maanden, en die vermaken zich best met
hun landgenooten. Het kind krijgt wijn te drinken in plaats van melk. De WC’s
zijn vol, er kan niets meer bij, en om een hoop te draaien ben je gedwongen,
een puinhoop op te zoeken. Daar is gelukkig geen gebrek aan. Maar dit is dan
ook de oorzaak dat je heel vaak een manspersoon uit het lager hard over straat
ziet hollen met een stuk krant in zijn hand, en zijn bretels al naar beneden.
De man in kwestie heeft dan teveel witte boonen gegeten…..
We hebben ook wat meel te pakken
gekregen, en zijn vandaag druk aan het broodjes bakken geweest voor onze
thuisreis. Helaas zijn de broodjes niet erg gerezen, en was het zuiveringszout
niet geheel door het deeg verdeeld.
’s Middags kwam Jan vd Braak uit
Neukölln terug waar hij zich gemeld had voor verscheping naar huis. Hij was
dermate enthousiast dat hij de anderen meesleepte. Allen wilden ineens weg.
Alleen ik werd uitgescholden wegens gebrek aan enthousiasme. Maar ik hang nu
eenmaal ontzettend aan wat ik hier heb, en vind het zonde het zoo maar zonder
meer te laten staan. Enfin, we gingen dan tenslotte met ons achten op stap. Het
was een ontzettende tocht. Warm, stoffig en door zeer onfrissche buurten, waar
de lijken nog bij tientallen op straat liggen, en hier en daar al aardig
beginnen te stinken. Russische lijken zie je alleen niet, alles is Duitsch. De
Chaussee- en de Friedrichstrasse zijn één groot slagveld, vol met kapot
geschut, kapotte wagens en al dergelijke dingen. Gelukkig konden we teruggaande
een andere weg nemen, want het was een walgelijk gezicht.
Wat er overigens van de stad kapot
is valt erg mee. De granaten hebben lang niet de uitwerking gehad van
Amerikaansche en Engelsche bommen, en de Russen bombarderen direct hun doelen
en leggen geen tapijten. Wat dat aangaat zou de stad wel een heel anderen
aanblik hebben opgeleverd als hij door de Amerikanen veroverd was. Maar
tusschen de Spree en de Kottbusser Tor zijn geen bewoonbare huizen meer. De
Russen zijn anders overal zeer voortvarend: in de bewoonde gebieden moeten de
puinhopen van de trottoirs verdwijnen, iets wat de Duitschers tot nog toe nooit
bevolen hebben. Waar ze het moeten laten wordt aan het initiatief van de
bewoners van de buurt overgelaten.
Enfin, na twee uur sjouwen waren
we dan in Neukölln bij het meldingsbureau. Thijs Vinks en ik gingen er in en
werden ontvangen door een tweetal juffrouwen waarvan er één Duitsch en de ander
Fransch sprak, in nog twee Russen, en we werden op de lijst gezet. Alleen naam
en jaartal waarin ik in Duitschland gekomen was, alsmede plaats van bestemming
en of ik als gevangene hierheen was gekomen of niet. “Morgen om 10 uur hier
met bagage”. Ze wisten me alleen te vertellen dat we dan naar Friedrichsfelde
gingen loopen en verder wisten ze niets. Hoogst eigenaardig. Enfin, de melding
verplichtte tot niets. Maar toen ik er uitkwam vond ik daar de zes anderen
staan met nog een paar andere Hollanders, met ontzettend sceptische gezichten.
Ze hadden er nu ineens geen zin in. En ik beleefde dus een kleine troimf. Alle
tegenwerpingen, die ik gemaakt had, en waarom ik uitgelachen was, maakten zij
nu, bv. de groote afstand van het Stettiner Bahnhof naar Neukölln enz. enz. In
ieder geval hun enthousiasme was opeens weg. Bovendien had ik nog twee
Hollanders gesproken onderweg, en de een vertelde, dat hij bij het Zweedsche
Gezantschap was geweest, en dat die hem gezegd hadden, maar zoo spoedig
mogelijk te maken dat hij naar het Westen kwam, desnoods loopend. Van een
meldingsbureau wist hij niets. En de andere vertelde, dat hij eens bij de
commissaris zijn licht was wezen opsteken, en dat die hem gezegd had, maar
liever te wachten tot de volgende week, daar dan waarschijnlijk de verbindingen
naar het Westen weer normaal zijn.
Enfin, we zijn weer naar huis
gesukkeld en kwamen daar natuurlijk doodmoe en uitgedroogd aan. Dankzij onze
Russische `Schutzbrief`zijn we eenige tientallen malen aan het gevaar van het
moeten meehelpen bij het opruimen van barricaden ontsnapt. Dat papier is
werkelijk met geen goud te betalen.
´s Avonds hebben we de zaak nog
eens van alle kanten besproken, en zijn tot de conclusie gekomen dat we het
beste doen een paar dagen rustig af te wachten. Is de Amerikaansche bezetting
er dan al, dan kunnen we daar ons licht opsteken, en anders gaan we aan het
wandelen naar het Westen. Ik moet dan in godsnaam maar zien dat ik mijn koffers
ergens onderbreng.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten