Maandag 11 Juni.
Nette pak aan, en naar Neuköln.
Lopend naar Friedrichsfelde, daar met de 69 naar Schöneweide, stuk lopen, en
wachten op de 87. Ten slotte maar gaan lopen naar Baumshulenweg. Onderweg zie ik in werkpak: Schütz van de
“Personal abteilung”. Hij helpt machines opladen voor transport naar Rusland.
Treinen vol vulkaniseerketels e.d. rijden door de fabrieksterreinen.
Bij Helga tref ik helaas niemand
thuis, zodat ik na het schrijven van een afscheidsbriefje maar weer verdwijn.
Veel zin om door de stad te dwalen heb ik niet, zodat ik maar weer voor de bus
in de rij ben gaan staan. Bij de bushalte heb je de meest mooie gesprekken.
Schelden op de nazi’s die niet tijdig een einde aan de oorlog wilden maken.
Jammeren van vrouwen die alles verloren hebben, en kankeren op mensen die zich
op het kritieke moment naar voren dringen. De conducteur zegt dan:
Op de Duitsers
is alleen met geweld te reageren!
We zijn dan ook al 12 jaar zo opgevoed, is
het antwoord.
Zo? Bent u van die richting?
Ik heb daar nooit iets mee te maken
gehad! En zo gaat het maar door. De straten in Berlijn zijn schoon, en leeg.
Een dode stad. Alleen de kinderen geven een beetje het idee dat de oorlog
afgelopen is, ze spelen onbezorgd op de straat met de resten van oude auto’s en
tanks die te zwaar zijn om met de hand op te ruimen.
De terugweg gaat niet erg vlot. In
Schöneweide loop ik nog even de oude weg naar de fabriek. Het terrein staat vol
met machines die weg getransporteerd worden. Weg Kabelfabriek! Niets blijft er
over. Ik zie Kontovsky nog op straat, maar ik kan haar niet meer spreken, de
tram gaat te snel.
In de tram sta ik versteld van de
beleefdheid van de Russische soldaten, die zich beter gedragen dan de D. in
Holland. Ze zijn verder dol op kinderen, en pappen overal aan waar dat lukt. De
D. doen dan erg tegemoetkomend en lief. Trots kent dit volk niet meer, het zijn
en blijven knechten.
Als ik thuis kom is het beste
nieuws: tabak. Het blijkt geen beste te zijn! Verder schijnt het nu ernst te
zijn met ons vertrek, we krijgen vanavond ”marsch Verpflegung” en gaan vannacht
op het kamp overnachten. Om een uur of één trekken we in het pikkedonker naar
het veld, en eten daar bij kaarslicht het grootste gedeelte van ons eten op.
Heerlijke leverpastei, waar we lang naar gesnakt hebben.
We liggen verder wat rond in het
kamp, in afwachting. Er worden grote vuren gestookt, de pasgebouwde hutten
worden domweg verbrand, met stoelen en alles wat maar branden wil. De stemming
is goed. Wij hebben in de groep Hans, die zich erg aanstelt, en verder Gerrit,
die werkelijk ziek is.
Jan :
Maandag 11 Juni 1945.
Vanmorgen was mijn spierpijn al
weer in zooverre opgeknapt, dat ik me in staat voelde naar Frl. Rose toe te
gaan, naar Köpenick. Het is een wandeling van ca. 1½ uur, dus niet ver.
Ze woont nu in het “Gemeindehaus”
van de kerk, maar had alweer een andere woning op het oog. Het was een blij
weerzien. En ik was ook erg blij, haar nog eens te zien. Gelukkig zijn ze door
de Russen nogal fatsoenlijk behandeld. Ze vroeg onmiddellijk wanneer we weer
kwamen.
Toen ik thuis kwam was het
consigne: Inpakken en weg. Morgen vertrekken we. Ik ben benieuwd. Voorlopig ben
ik tegenover dergelijke dingen nog erg sceptisch.
…
Oswald was vandaag in Schöneweide en had daar de morele voldoening onzen vriend
Schültz in een overall machines te zien sjouwen. Jammer dat ik er niet ook bij
was!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten