28 april 2020

Zaterdag 28 April 1945. Oos : Vrijwillig in Berlijn blijven, en een beleg meemaken, wat een ontzettende stommiteit!

Rustige nacht. 8e dag onder artillerievuur.


Zaterdag 28 april 1945   8e dag van de belegering.
De nacht is zeer rustig, we worden alleen gestoord door Bob die overgeeft. Een hele consternatie in het donker. Direct is er iemand die beweert dat het water niet goed is, en dat Bob te veel water gedronken heeft. Gelukkig valt het nogal mee, hij heeft alleen een beetje veel gegeten.
Gisterenavond heb ik me even een beetje kunnen wassen, ik kreeg een halve emmer water aangeboden, en daar heb ik van geprofiteerd. Eventjes helemaal gewassen en geschoren. Natuurlijk beginnen ze direct te schieten, maar ik laat me niet intimideren. Het is anders wel zo, dat ik mijn neus niet buiten de deur kan steken of er komen een paar saluutschoten!
Deze nacht heb ik lang wakker gelegen, en steeds maar aan thuis moeten denken. Aan paps en mams, aan Lily met haar onbekende verloofde die nog meer voor haar betekent dan ik. En dan aan de bijen, aan de linde, aan de wandelingen. Aan mijn fiets en in gedachten maak ik een tocht naar Ouderkerk. Langs Waverveen, natuurlijk. Ieder bruggetje, rechts en links af, alles weet ik. Zou het me niet meer vergund zijn daar nog langs te mogen rijden? Kots misselijk wordt je, van heimwee, als je hier allemaal aan denkt.
En dan de andere kant, wat me hier nog vasthoudt, het enige wat me pijn doet als ik hier vertrek: het lot van Anna Anton, mijn lieve Russinnetje. Mankeert het me aan levensmoed, dat ik het niet gedurfd heb iets serieus te beginnen met dit meisje? De tijden zijn voldoende bewogen dat ze rechtvaardigen dat je uit deze ellende een levenspartner meeneemt. Als het in Holland niet zou gaan, dan zou ik met haar ergens anders heen gegaan zijn, over zulke kleinigheden moet je heen zien tegenwoordig. Neen, dit meisje zie ik niet meer terug, dit is een verspeelde kans. Als ik het haal door deze vreselijke tijd, dan blijft dit een weke plek, nòg een punt waar ik niet voldoende moed, levensmoed, getoond heb. Ik kom nu in een stadium dat ik mezelf heel hard verwijt niet tijdig naar het Westen vertrokken te zijn. Wat doe ik hier nog in Berlijn? Het was toch g.v.d. wel te voorzien dat de Russen Berlijn zouden nemen, en de Amerikanen na hun lange offensief een rustpoos zouden nodig hebben! Vrijwillig in Berlijn blijven, en een beleg meemaken, wat een ontzettende stommiteit! En dat allemaal omdat ik te bang was de trein naar Stendahl te nemen! Jan Egberts zit al bijna thuis, denk ik, en ik wacht hier op mijn dood. Want zo is het toch feitelijk. We doen wel of we er al bijna door zijn, maar tenslotte is het front nog niet over ons heen gegaan, en dat zal nog moeten, als er geen wonder gebeurt.
Vanmorgen wordt de eerste dode uit dit lager gemeld. Een van de Duitsers, ze liepen met zijn drieën op straat toen er een granaat insloeg. De anderen zijn gewond. Direct zakt de stemming. Nu is het wel waar dat deze kerels altijd op straat liepen. Op weg naar de pomp in de Gartenstrasse liggen twee doden , een man en een vrouw. Niemand haalt ze weg, ze liggen er al sinds gisterenmiddag. Wat een verruwing!
De werkster, Sophie, die halve gare die lijkt op de heks van Sneeuwwitje, als ze probeert Frans te praten, is vanmorgen gewond toen ze water ging halen.
Voor het Lasarusziekenhuis, vlak bij het station, wilden de soldaten een kanon opstellen, met de rug naar het grote rode kruis! Na lang delibereren is het gelukt ze weg te krijgen. De bewoners zullen zich zeer scherp teweerstellen als de D. soldaten mochten proberen zich in het huis te nestelen. Dat zal ze anders niet lukken, denk ik, wat begin je tegen een zwaar gewapende SS man bij meningsverschillen!
Het vuur komt nu weer steeds dichterbij, iedere dag het zelfde. Het verkeer is versperd naar het Stettinner Bahnhof en men zegt dat de Russen al bij het Lehrter Bahnhof zitten.
Verweij heeft gelijk in zijn gedicht, er zit me onder het zwaarste artillerie- en salvenvuur een vogel rustig, languit zijn liedje te zingen. Hoeveel mensen lijden erop het ogenblik een onmenswaardig bestaan in deze aardse samenleving? Hier in Europa al ettelijke milloenen. En dat allemaal in naam van de rechtvaardigheid, en beter leven. Paps had wel gelijk toen hij beweerde dat een oorlog een natuurverschijnsel is. Deze lijkt er inderdaad veel op. Dit is niet meer iets, dat door een paar mensen aangericht wordt, dat is haast niet mogelijk.
De stad ziet er verschrikkelijk uit. Overal puin en glas op de straat, de tramdraden liggen dwars over de straat. Slechts een paar mensen wagen zich op straat, en dan nog langs de huizen en met een helm op. De gezichten zijn allen bleek en van angst vertrokken. Vrolijkheid bestaat niet meer. Vanmiddag trekt er een kudde Russische arbeiders en vrouwen langs. De spulletjes op de rug, richting Stettinner Bahnhof. Een andere vrouw heeft in een deken een koffer en een pan, het geheel op haar rug. De pan valt op de grond, de deken vouwt open. Ze probeert alles weer bij elkaar te knopen maar dat lukt niet. Ze moet de pan achterlaten, misschien de helft van haar bezit! Als de horde goed en wel voorbij is, maakt ze plotseling keert, en komt weer langs. Het verkeer mag niet verder dan het station. Onder het zware artillerievuur gaan ze dus maar weer terug, deze hoopjes ellende. Nog is het met ons niet zo ver, maar hoe lang nog?
We zijn lichtplutocraten. Weliswaar branden we geen kaarsen meer, maar we hebben nog parafine, waar we een pit in draaien. De anderen branden al schoensmeer, omdat ze niets meer hebben. Ik moet me met Jan associëren op handelsgebied na de oorlog, we hebben een goede “feeling”.
Vanavond is het rustig buiten, de artillerie is bijna stil, zo nu en dan geweer- en mortiervuur van dichtbij. Lehrter Bahnhof wordt genoemd, dat is ook niet ver. Geen luchtactiviteit, het regent, slecht zicht.
Zo nu en dan komen er weer een paar salvo’s over, die erg verraderlijk zijn, omdat je er niet op verdacht bent. Verder is er een erg onhebbelijk stuk luchtdoelgeschut, dat steeds op onverwachte ogenblikken een knetterend scheet laat.
De dode die we betreuren is ’s avonds al weer bijna vergeten. Hij had bonnen van Frau Lisureck bij zich, dat is niet prettig voor haar. Het water halen wordt een probleem, het is een gevaarlijk karwei, en er zijn niet genoeg vrijwilligers te vinden. Ieder “zit” op zijn water. We koken het water uit voorzorg, tegen typhus gevaar.

Jan : 


Zaterdag 28 April 1945.
De tweede week van het beleg van Berlijn ging vrij rustig in. Het vuur was lang niet zoo geconcentreerd als gisteren. Niettemin zijn de eerste slachtoffers uit het lager al gevallen: een Keulenaar, die hier woonde is vanochtend in de Ackerstrasse gedood, en een werkster die water haalde heeft vanochtend een ontmoeting gehad met een stel granaatsplinters. De wonden zijn gelukkig niet ernstig, maar zeer talrijk: over haar geheele rechterzijde, van enkel tot oor aan toe. De waterkwestie wordt anders wel zeer penibel, vooral met de W.C.’s. De meeste van de Belgen en de Franschen hebben een ware koolrabiorgie gevierd van de bij de Reichsbahn gestolen koolrabi, met het gevolg dat bijna iedereen diarrhee heeft, en de W.C.’s allen verstopt zijn. Van doorspoelen is dus geen sprake meer. Een ontzettende zwijnenstal.
De stad biedt een merkwaardigen aanblik. Alles is tot in het uiterste verwaarloosd. De ramen van de huizen zijn kapot, het carton, waarmee ze dichtgemaakt zijn, hangt er aan stukken gescheurd uit. Jalousiën hangen scheef en kapot er voor. Geen levende ziel zie je. Hier en daar liggen verminkte lijken, sommigen toegedekt met matrassen en dergelijken. Over de rijwegen ligt overal puin; tramdraden krioelen rond en het wegdek zit vol met gaten van ingeslagen granaten, waarvan natuurlijk ook duizenden splinters overal verspreid liggen. Over alles heen een dikke laag stof, en verder als afsluiting naar boven dikke rookwolken, waardoor de zon totaal verduisterd wordt. Geen opwekkend geheel dus.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...