16 maart 2020

Utrecht 24 Februari 1945 van Lily : Mensen gaan op eten uit, en rekenen er op om te blijven slapen – vooruit maar weer.


24 Februari 1945
Lievenoos
Ik weet niet precies meer hoe lang het geleden is dat ik je mijn laatste brief schreef met een krabbeltje van mijn sweetheart er onder. Maar nu ik juist je brief van 10 januari gelezen heb, heb ik mams’ pen gegrepen en haar blocnote en ben gaan schrijven. Ja, de tegenstellingen tussen jouw tijdpassering en de onze is dat jij ’t druk hebt met prettige, en wij met vervelende dingen. Maar laat ik je eerst eens antwoord geven op al je vragen.
1 Utrecht staat niet onder water. Niet meer, tenminste het land er omheen. Utrecht is ook nog niet verwoest, alleen is ’t stadsschouw volledig vernield. Je zult schrikken als je de Maliebaan ziet,één modderpoel, doorploegd door auto- en rupsbanden. Bomen staan er heel weinig meer (in de Maliebaan nog allemaal wel gelukkig) want de mensen hebben ze gewoon omgezaagd omdat ze (de mensen) anders bevroren. Het heeft hier weldegelijk flink gevroren hoor, soms 12 º.
2 Dienstbode hebben we niet meer, goddank. Ze at als een “spaaier” deed niet meer dan ’t strikt noodzakelijke en dan pas als mams ’t drie maal gezegd had, zat de hele middag boven op de kachel zodat je nooit een ogenblikje onder ons kon zijn –en kletsen … Enfin een geestelijke marteling waar we nu vanaf zijn.
3 Chips leeft nog steeds, is een vreselijk dikke oude kater geworden die de laatste tijd ook steeds met morele naamgenoten thuis komt, ’s morgens. Hij is dik maar dat heeft hij niet van ons, we vermoeden dat hij bij de Duitsers eet.
4 De Pegus doet het al meer dan een maand helemaal niet meer. De appelboom staat er nog steeds want we hebben heel zuinig gestookt en 5 lagen kleren aangetrokken. Zo hebben we van de zomer tenminste nog steeds appelen, hopen we.
5 Van Barend krijgen we geregeld brieven. Sinds W. is hij al heel lang weg natuurlijk. Waar hij nu precies zit weten we niet. We wachten op een volgende brief met adres.
6 Ouderkerk en Waverveen varen wel, hebben tenminste nog héél behoorlijk te eten. Van W.veen hoor ik niets meer. Ik zou wel willen weten hoe het met Jan is, tot September vorig jaar was alles in orde. Van Truus hoor ik niets, ze interesseert me niet. Zij is tenminste begonnen zich niet meer voor mij te interesseren en plotseling te blijken bij Nel gelogeerd te zijn zonder dat ik er iets van af wist. (Dat is al lang geleden). En dan kwamen ze me ook niet eens even opzoeken. ’t Is niet om het een of ander, maar ze is erg veranderd en een lichtzinnig en trouweloos kind geworden. En daarom interesseert ze me nu niet meer. Ik schrijf het maar zoals ik het vind, omdat je er toch naar vraagt, en dan weet je ‘t.
7 Maarten weet je adres, en we zullen je fabrieksadres ook geven. Ziezo ik geloof dat ik al heel wat beantwoord heb, is het niet?
8 je vraagt nog steeds naar die mijnheer Fischer. Maar van die goede nam hebben we zelden of nooit iets gehoord, (bericht over jou welzijn, jullie welzijn, liever gezegd kregen we altijd via Rector Magn. Van Delft) laat staan iets gezien.
Zo nu houd ik op met vragen beantwoorden en ga je vertellen hoe wij de dag doorbrengen. s’ Morgens om half 8 sta ik op, ga ontbijten, en dan naar de keuken aardappelen schrobben, die we nog hebben, maar waarvan ¼ meestal rot is. Het is een ontzettend koud werkje geweest toen het zo vroor, dat beloof ik je. Nu gaat ’t heel wat beter. Mams zorgt in de loop van de dag voor ’t schoonmaken vd groente (bieten of rode kool) vaak doe ik dat ook. Om kwart over 9 ontbijtboel afwassen, kamer doen bedden opmaken; dan nog de één of andere kamer, of de trap. 11 uur naar de centrale keuken, half één terug. En dan is ’t nog vroeg. Die centrale keuken is een lijdensgeschiedenis! Vorige week Zaterdag heb ik er gestaan van kwart voor 2 tot ’s avonds half zes, en toen kregen we een halve portie per persoon, dwz 2½ liter waterige stamppot. Ik zou naar Piet gaan, mijn “boterhammen” eten. Om klokslag 6 uur was ik er en ik kon geen boe of bah meer zeggen. Nou, en op die manier is je dag altijd weer vol met onverwachte dingen. Dan is er opeens bericht: er is misschien een kist met aardappelen met een schuit a.d. Rijnkade aangekomen. Eerst een karretje halen bij Nel. Dan naar de Rijnkade, om te horen dat de kist er niet is. En dan weer terug naar Nel en naar huis. Ziezo, je bent in de weer geweest van 9 tot één uur en ’t resultaat is nihil. Alles moet je lopen, lopen en nog eens lopen. Dóód vermoeiend.
Er is een dag of tien helemaal geen kruimeltje graan in de stad geweest, dus geen brood. Dat is een lijdensgeschiedenis geweest zonder eind. Nu is er gelukkig weer, en we krijgen nb van ’t Zweedse Rode kruis per hoofd één heel brood en 125 gr margarine. Een ongehoorde weelde! ’t Rantsoen is nl 100 gr per dag brood. Enfin, ik zal over die dingen maar niet verder leuteren want dan ga je je maar weer bezorgd maken. Vergeleken bij heel veel mensen hebben wij het nog reuze best. We doen heel zuinig met de voorraad en hopen dat hij ons niet afgenomen wordt. Verder ga ik nog eens in de 14 dagen naar les; vroeger eens in de week maar dat is ten enenmale onmogelijk geworden, omdat ik geen tijd heb om te werken, temeer omdat iedereen nu onverwachts binnen komt stuiven (geen telefoon) en dan in de kamer bij de kachel blijft praten. Mensen gaan op eten uit, en rekenen er op om te blijven slapen – vooruit maar weer. Bedden opmaken, lakens spoelen. Enfin, je bent blij dat je wat voor mensen kunt doen tegenwoordig. En ik maak me verdienstelijk voor zover me dat mogelijk is, dus je hoeft niet benauwd te zijn dat ik zit terwijl mams holt, al zou zij dat graag willen, want ze wil dat ik voor mezelf werk en niet gelijk een sloofje het huishouden doe. Maar ik weet wel beter. Zodra de oorlog uit is en ’t mogelijk is, ga ik naar A’dam en werk dat de stukken er af vliegen. Nu zou ik er toch geen bevrediging in hebben zo egoïstisch te zijn. Nu joggie, ik schei der mee uit. Misschien schrijft Pietertje hier wat onder, misschien ook niet. Maar ik groet je, en ’t beste er mee, kom maar gauw weer thuis. De brief aan Ad zullen we bezorgen. Dag, zoentjes van je zus.

Amice, “Misschien schrijft Pietertje er wat onder” Let wel op dat misschien dat betekent zoiets als een opdracht en dus voldoe ik daar aan. Op het ogenblik dat ik dit schrijf heb jij het misschien net zo slecht als wij hier, want na je brief van 8 Jan. zijn er grote dingen gebeurd. Laat ik om in stijl van deze brief te blijven je mijn dagprogramma ook even melden: Huis arrest. Dus, houtjes hakken, gang dweilen, etc., als er tijd over is: Thermodynamica. Ziezo aan de opdracht (lees: verweet) is voldaan.
Piet

PS Overigens heb ik niet de minste bezwaren om mijn as zwager te schrijven. Begrijp me goed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...