11 februari 2020

Zondag 11 februari 1945. Oos : Het vege lijf redden, daar gaat het om. Hoe groot is de kans dat we levend thuis komen? 50%, of nog minder?

Zondag 11 februari 1945.
Vroeg uit de veren, eigenlijk maar half uitgeslapen, maar de Franse film trekt. Jan gaat mee deze keer, en we lopen naar de Shönhauserallee. Onderweg zie ik geen Fransen zodat ik wantrouwig ben, en het kaartje maar eens opzoek. Ja, het is vandaag de 11e en niet de 18e Februari. En dan heb ik Jan nog wel meegenomen in deze vergissing. We lopen naar Alex, een aardige morgenwandeling. Hier en daar zijn mensen bezig barricades te bouwen. Het is wel een beetje gek daar als buitenlanders in Zondags pak langs te lopen, als vrouwen en grijsaards barricades bouwen. Ik probeer altijd er niet te dicht langs te lopen, anders word je nog eens aan het werk gezet!
Vlotte reis naar Lichtenberg, en naar Herzberge te voet. Er is niemand aanwezig, en ik ga dus maar eerst dagboek bijhouden. Om een uur of twaalf komt Hans. Dan ga ik nog even mee naar het Lab, hij moet een bloedbeeld maken. Hans werkt wel lang, moet ik zeggen, maar ik krijg de indruk dat hij alles op zijn gemakje doet. Hij gaat op het paviljoen eten en ik eet de portie van Jan E. op.
Daarna ga ik op ziekenbezoek. Jan ziet er maar minnetjes uit. Hij maakt zich volgens Hans ook zorgen over zijn behandeling en dat is natuurlijk fout. Het is wel, ellendig ziek te zijn op het ogenblik. Maar ik ben overtuigd dat Jan nog net op tijd beter zal zijn. Hans heeft een gesprek gehoord dat niet voor zijn oren bestemd was, en waarin gesproken werd over de evacuatie van het ziekenhuis. Het zou ellendig zijn als ze met Jan gingen slepen als hij nog ziek is.
Maar Jan ziet er nog niet zo eng uit als Ad den Beste, wat dat betreft zie ik de zaak niet zo somber in. De koorts is wat geweken, maar de keel zit nog helemaal dicht. Een uurtje blijf ik bij Jan, en dan komt Kees, die verder bij hem blijft tot half vijf.
Witkop biedt me aan een brief naar huis te sturen. Ik schrijf dus gauw een half velletje vol. Hopelijk komt het nog in Holland aan. Vandaag zitten de Engelsen al in Kleef. Als ze doorlopen kunnen ze gauw hier zijn. De Russen zijn al een stuk over de Oder heen, en rukken weer op.
Gezellig nog wat nagepraat men Hans, Kees en Witkop. “Schwester Ruth” komt wat brengen, en Hans stelt ons voor aan dit inderdaad allerliefst zustertje. Ze zal proberen uit een lap stof voor ons een rugzak te snijden. Als er gevlucht wordt wil ze mee met Hans en Jan. Dat is wel een hele onderneming, een Duitsche meenemen, afgezien van het bijzondere gevaar omdat dit meisje véél te lief is (Daar zijn we het helemaal over eens). Wat staat er toch veel op het spel. Steeds als je weer over vluchten praat, als je je realiseert dat je straks door de regen kunt rondzwerven zonder dak boven je hoofd, zonder tehuis, en met het gevaar door een of andere gewapende macht afgemaakt te worden. Alle bezittingen die ik nu vergaard heb hier, zijn straks niets waard en blijven hier achter. Het vege lijf redden, daar gaat het om. Hoe groot is de kans dat we levend thuis komen? 50%, of nog minder? Toch is het niet eens zo dat dit idee van gejaagd worden me vervolgt. Over het algemeen ben ik nog rustig en afwachtend. Alleen als je hoort van iemand die vertrekt, of spoorkaartjes ziet zoals die van de Let, dàn voel je je zo dom dat je nog hier zit.
Met Kees teruggereisd. Op de trein weer zo’n typisch staaltje van Berlijnse onverdraagzaamheid. Een grote vent met een rugzak port steeds tegen mijn buik aan. Ik scheld, neen, dat is niet waar. Ik houd het ding van me weg en trek er eens aan. De man reageert prompt en begint te schelden. Ik vertel hem dat hij dat ding af moet doen, omdat hij mij hindert. Hij sputtert nog steeds en vertelt dat ik de lakens niet heb uit te delen. Dat doet de maatschappij en niet mijn persoontje. De man zegt nog wat over “dummer Junge” en dan begint een tramconducteur, die toevallig in de buurt staat, een woordje te spreken. Hij geeft de rugzakman ongelijk. Er wordt hoe langer hoe harder gepraat, het hele B.V.G. bedrijf wordt erbij gehaald. Resultaat: ruzie met mij, ruzie met de Tramconducteur, ruzie met zijn vrouw en de rugzak … op de grond!
Arnberg is vandaag door Jan gesnapt bij het gebruik van onze kookplaat. Hij gaat in zo’n geval direct tot het offensief over en zegt: nu word ik zeker opgehangen? Hij vertelt overigens vaak verhalen, dat je (bij je zelf) het gevoel krijgt dat het een erg schijnheilige bliksem is. Zo lui als Arnberg ken ik alleen nog een zekere Frederikse! Arnberg is ’s morgens zelf nog te lui dan dat hij even zijn arm uitstrekt en het licht aan doet als de wekker afgaat. En dan ligt hij maar te kreunen, net als en poes.
Tap Werkman zit nog steeds in de strafcolonie. Dat is ook weer zo’n instelling waar je je met sigaretten en dergelijken uit moet kopen. Tarief is vast, zoveel aan de Wehrschutz en zoveel aan een ander, en dan kom je er wel uit. Tap doet dit niet en daarom zal het wel lang duren voor hij los komt. Puinruimen in de koude, stenen zoeken voor nieuwbouw, dat is hun werk.
Frederikse scharrelt nog steeds rond bij ons. Te beroerd dat hij naar het adres in Neuköln gaat, dat ik hem gegeven heb. Een reis naar Schönweide is een enorme inspanning, daar ziet hij tegen op. Maar wel loopt hij van ’s morgens (vroeg) tot ’s avonds door het lager. Weliswaar langzaam, want alles gaat bij hem langzaam. Zijn dikke buik naar voren. En op zijn kamer stinkt het altijd. Hij stinkt zelf trouwens ook. Die jongen komt hier niet levend vandaan als het zo doorgaat.

De brief die Oos aan Witkop mee geeft zal niet aankomen.

Jan : 


Zondag 11 Februari 1945.
Oswald wilde me vanmorgen meetronen naar een Fransche film, en slaagde er dan ook inderdaad in, me uit mijn bed te halen om kwart voor negen. Alleen toen we bij de bioscoop kwamen bleek dat er geen film was vandaag. Oswald had gedacht dat het de 18e was…. Toen ben ik thuis maar een beetje gaan werken aan mijn uittreksel uit Bauer. Terwijl ik daarmee bezig was, kwam Arnberg naar me toe en bood me een paar sokken aan. Ik loop namelijk nog steeds op mijn hooge schoenen met sokken waar geen teenen en hielen meer in zitten. Het zijn regelrechte voetmofjes geworden. Het is een soort luiheid van me, want deze sokken behoef ik niet te stoppen, en het kost me dus geen wol. Ik heb echter nog ca. 8 paar volkomen goede sokken in mijn koffer. Arnberg dacht echter dat het armetierigheid was van me; hij had zijn moeder ook al geschreven over de verarming van de buitenlanders, en daar mijn sokken als voorbeeld bij geschreven. Als dat zoo doorgaat kan ik zaken doen.
’s Middags was het bij Fred weer het zelfde liedje als de vorige week. Ik kwam het lager niet in. Maar Fred had trouwens middagdienst. Borsig heeft weer een nieuwe vuile streek uitgehaald door de jongens op hun vrije dag aan de barricaden te laten werken. Wanneer er hier nog eens een ineenstorting komt zou ik niet graag een levensverzekering afsluiten op de directie en lagerleiding. Dat vee verdient niet anders dan gevierendeeld te worden.
Het bouwen aan de barricaden gaat meer steeds door. Ze lijken mij echter minder gebouwd om tanks e.d. tegen te houden dan wel tegen oproerige bewegingen. Wanneer de mannen niet komen kunnen om eraan te werken, moeten de vrouwn het doen. en de dikke SA opzichters rijden, met groote sigaren in hun hoofd, in groote auto’s rond om toezicht te houden, terwijl er aan de levensmiddelenzaken geen benzine verstrekt wordt om de levensmiddelen te halen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...