De morgen begint al slecht. Met
het “Springertje” van KwLb had ik afgesproken dat ik vandaag eens met de goede
trein zou komen om samen met haar naar de fabriek te lopen. Zogezegd een
afspraakje. Maar natuurlijk loopt het mis. Op den “Sonderzug” stond dat de
trein naar Potsdammerplatz reed, en we stapten op aanraden van de
stationsbeambte in (op het Stettiner Bahhof). Laat dat kreng nu nergens
stoppen, zodat we terug moesten rijden naar de Fr.strasse en dus de gewenste
trein misten.
’s Middags heb ik een poosje met
haar staan praten, maar ik kon haar niet alleen te pakken krijgen. Helga was
jaloers als ik weet niet hoe! Ja, het wordt koud en ik krijg behoefte aan wat warms
om me heen. De behoefte naar een vrouw is bij mij in het najaar nog groter dan
in het voorjaar merk ik wel. Het is ellendig als je ieder opkomend gevoel van
liefde direct moet onderdrukken. Ik geloof niet dat dit zonder effect blijft op
den duur. We zijn rare kerels geworden als we weer thuis komen in Holland. Ofwel
ik trap er bij de eerste de beste vrouw in, ofwel ik blijf vrijgezel. Anders
kan ik het me niet voorstellen!
Vanavond is er groot “feest” in
het Lager, Frau Welke, de secretaresse van Hutter, komt vanavond op bezoek.
Frau Lisurek heeft ons gisteren al uitgenodigd te komen, en nu had ik me een
oude tante voorgesteld die eens “gezellig” kwam doen. Maar daar komt me een
mondaine griet, een barmeisje zo ongeveer, verdraaid aantrekkelijk en jong. Een
type als Riekje Sillman. Eigenlijk een walgelijke vertoning, ettelijke jongens
proberen zich op hun best voor te doen, allerlei kunstproducten worden
tevoorschijn gehaald en Japie Terborg speelt ononderbroken. Waar blijft op zo’n
moment de haat die b.v. tijdens die verhuiskwestie uit Köpenick zo opgelaaid
is? Dit meisje, deze maîtresse of maintené van Hutter beslist in feite wat er
met ons, het buitenlandersvee, gebeurt. Of we kolen hebben of dat we moeten
verrekken van de koude, of we dekens hebben of niet, of we vroeger binnen
moeten zijn of niet. Gelukkig staat Frau Lisureck op goede voet met haar, maar
bij wie haal je “recht” als je niet netjes behandeld wordt? Nergens. Al deze
mensen zijn geschikt als het alles op wieltjes gaat, maar als er ruzie is, zijn
het beesten (ook dit lieve kind!) omdat ze met niemand rekening behoeven te
houden.
Woensdag 29 November 1944.
…
Vanochtend werd ik plotseling bij
Schütz ontboden. Toen ik binnenkwam joeg hij me een doodschrik op het lijf door
te vragen of ik in lang niets van huis gehoord had. Ik verwachtte dus minstens
een overlijdensgeval thuis. Maar goddank was het niet zoo erg. De AEG
hoofdkantoren Friedrich-Karl-Ufer hadden van de AEG Amsterdam een brief
gekregen van de 10e November waarin om inlichtingen over mij
gevraagd werd, daar ze niets meer van me gehoord hadden thuis. Ik kon Schütz
verzekeren, dat bij mij hetzelfde het geval was, en dat ik na een brief van 30
September ook geen berichten meer had. Hij was erg vriendelijk, en dicteerde
onmiddellijk een brief terug, en vertelde me trouwens dat als er nog eens iets
snel naar huis te berichten was, ik het via hem kon doen. Erg aardig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten