Amsterdam 19 Juni 1944
Mijn beste Oos.
Ik stuur je maar weer eens een
lettertje, al is het nog maar kort geleden dat ik je schreef. Geen bijzonderheden
zijn er overigens te melden; alles gaat zo zijn gangetje hier. De eerste schrik
na de invasieberichten zijn we weer te boven, alles gaat weer vrijvel normaal
en ook ik heb mijn speciale werken, waar ik al een hele tijd mee bezig ben weer
opgevat. Ik heb daartoe de oude notulen bij de van de
commissarissenvergaderingen nodig en het is wel aardig weer eens in die oude
stukken te neuzen. Wat er in het verloop van die jaren is gebeurd komt je dan
weer geheel voor de geest. Het pakket papier dat je op die manier echter door
te werken krijgt is van respectabele afmetingen en als je er aan begint begrijp
je niet hoe je er ooit door zult komen, temeer daar je alles heel nauwkeurig
moet lezen. Gemeenlijk is het toch af te gaan op een algemenen indruk in de min
of meer juridische zaken; je moet alleen precies nagaan hoe het zich heeft
voorgedragen. Het werk is anders niet onaardig. Van mijn vorig, overeenkomstig
werk bewaar ik ook nog steeds een prettige herinnering en ik heb er veel succes
bij de commissarissen mede gehad. Juist doordat ze die geschiedenis der fabriek
zoo aardig vonden, hebben ze me weer genodigd dit werk, dat als het ware een afsluiting
vormt van het mijn, op te vatten en ik heb daaraan gevolg moeten geven. Echter
liever had ik het eigenlijk uitgesteld tot na den oorlog; het is nu zoo ?onnuchtbaar? omdat je de consequenties ervan toch niet kunt vergelijken en dat maakt dat de
ware leest voor dit snert werk wel eens ontbreekt, tevens daar het toch extra werk
is.
Enfin, genoeg daarover. Ik ben
begonnen met mijn eigen standje, hetgeen zoo ik altijd geleerd heb, niet erg
wellevend is, maar dat moet je dit keer maar vergeven. We zijn een hele tijd
zonder bericht van je, wat vervelend is. Je laatste bericht is van 25 Mei, een
briefkaart, terwijl je laatste brief van 16 Mei dateert. Deze was in enkele
dagen over zodat we thans in ongeveer een maand geen brief van je hebben
ontvangen. Dat maakt je toch altijd een beetje ongerust al weten we dat er bij
jullie niets bijzonders is gebeurd. Maar je zou ziek kunnen zijn of zooiets, en
dat geeft toch een onrustig gevoel. Ik zal maar eens bij de vader van Jan
informeren of hij den laatste tijd bericht heeft ontvangen; we weten dan als
Jan niets bijzonders schrijft dat het met jou ook wel in orde zal zijn.
Ik herinner mij niet of ik de
vorige maal al heb geschreven dat het met To weer niet in orde is. Ze heeft
n.l. pleuritis gekregen; gelukkig in lichte graad, maar wel op t.b.c. basis
hoogstwaarschijnlijk. Gisteren ben ik met Oom Albert bij haar geweest; ze ligt
weer in Zeist in het ziekenhuis. Ogenschijnlijk maakt ze het heel best; ze
heeft geen verhoging en voelt zich zoo gezond als een visch. Ze zal echter
zeken een paar maanden moeten blijven liggen, wat geen pretje is als je je goed
voelt.
Het weer is hier het hele voorjaar
gewoonweg abominabel geweest. We hebben met Pinksteren drie gloeiende dagen
gehad en toen is het weer omgeslagen en hebben we weer koude en regen,
onafgebroken. We lopen altijd nog met regenjas aan en de meesten hebben nog
winterondergoed. ’s Avonds vind je het jammer dat de PEGUS het niet meer doet. Je zult begrijpen wat dat weer voor de bijen
betekent. Daar is ook misère troef. We hebben er dan ook vanaf gezien, om,
zooals eerst het plan was, je bijen weer in oma’s tuin te zetten met het oog op
de heide. Peters gaat n.l. met z’n bijen naar de klaver, in Bunnik, en klaver
heeft een veel langere bloeitijd dan
linde. Aangezien we er toch niet op kunnen rekenen dat je binnen korte tijd
terug komt hebben we toen maar besloten je bijen onder de directe hoede van
Peters te laten. Ze worden dan waarschijnlijk beter verzorgd en ze staan daar
ook beter met het oog op de honing. In de bloeitijd van de linde weer koud dus meende ik dat je
bijen hier zouden verhongeren en bijvoeren is tegenwoordig niet meer zo
eenvoudig. Bij de klaver hebben ze wel langer kans en in die tijd wil het toch
wel eens een poosje warm weer worden. Op het ogenblik zit ik hier mij kamer op
de Heerengracht in Amsterdam; een waterig zonnetje schijnt door de ramen die
allen gesloten zijn en zoo houd ik het 18°C en dat in de tweede helft van Juni! Enfin,
we zullen maar op beter weer hopen; ik stel mijn enkele vacantiedagen, die ik
gewend ben te nemen maar uit tot ik wat fietsen kan, voor zover de banden dat
toelaten en dat we onder weg wat zwemmen kunnen in de Lek of zoo. Jullie zwemmen daar
zeker fijn in de Spree. Het zal daar wel veel en veel warmer zijn dan hier.
Ja, wanneer zullen we weer eens
samen kunnen gaan zwemmen? Van verlof zal wel niets komen voor het einde van de
oorlog en wanneer zal dit einde zijn? Maar, we hebben nu al zo lang de moed er
in gehouden, deze laatste periode, want we zijn toch ongetwijfeld aan de
laatste periode toe, zullen we ook wel weer doorkomen. Ik hoop nu maar dat we
weer gauw een gezellige brief van je krijgen, dat montert ons altijd weer
helemaal op.
Nu jongen, dan maar weer tot
wederschrijfs. Ik moet natuurlijk van allemaal de groeten doen en zelf
geef ik je in gedachten een innige handdruk en wensch je moed en vertrouwen
toe,
Je Vader
Geen opmerkingen:
Een reactie posten