VII
Berlijn 16 mei ‘43
Beste Paps, Mams en Lily,
Mijn vrije zondag heb ik benut
met wandelen in Berlijn, en dat is maar goed ook, want het toeval wilde dat ik
“Unter den Linden” Jan Egberts tegen kwam! Mijn brief zal daardoor wat korter
worden, dan ik me had voorgesteld. Na het vertrek uit het kamp in Rehbrücke,
waar alle studenten bij elkaar waren, werd ik met 14 anderen, een raar groepje
met theologen, economen enz. enz. naar het Kabelwerk Oberspree gestuurd. Men
was daar erg welwillend, en, na gekeurd te zijn en zo, werden we ’s avonds naar
het “lager” gestuurd. Daar wachtte ons de eerste grote teleurstelling. In dat
kamp waren n.l. voornamelijk Tsjechen, en verder Franschen, die het,
ogenschijnlijk vrij nette huis, in een zwijnenpan hadden herschapen. De
matrassen, de vloer, de waschgelegenheid en de W.C., alles was even vies en
vuil. Onze eerste reactie was: dan blijven we maar buiten slapen. We hebben
toen eerst de arts die ons ’s middags geholpen had op de fabriek, opgebeld en
om raad gevraagd.
De volgende dag zou hij er werk
van maken. We moeten er dus wel in. De “lager Fürer” voelde nattigheid, en deed
best om ons rustig te krijgen. De volgende dag werden aparte kamers ontruimd,
en daar mochten wij intrekken, nadat alles schoongemaakt was. Het is nog niet
zover dat de W.C. schoon is, de Tsjechen vinden het niet nodig om door te
spoelen, het zal dus wel nooit schoon worden. Donderdag werden we verdeeld,
ieder kreeg zijn baantje. Er waren ondertussen nog elf lotgenoten bij gekomen,
van deze 26 werden er 20 “Angestelter” d.w.z. zoiets als ambtenaren, met
kantoorwerkjes. De zes anderen werden op de fabriek geplaatst. Ik heb gevraagd
of ze me niet terug wilden sturen, omdat er geen chemisch werk was. Dat kon
niet. Mijn directe baas, een bedrijfsleider, heeft ons toen het lichtste werk
gegeven dat er was, het enige wat hij doen kon. Nu sta ik achter een machine
die isolatie draait om kabels. Zwaar werk is het zeker niet, het wordt meest
door vrouwen gedaan.
Ik begin om zes uur, en om half
drie ben ik klaar. Als het druk wordt, moeten we 12 uur werken, en alle
zondagen bovendien. Verder word ik natuurlijk gebruikt om verschillende
karweitjes op te knappen. De bedrijfsleider zei dat hij erg slechte ervaringen
had met Hollanders op de fabriek, maar dat hij de prettigste herinneringen had
aan de tijd dat hij in Holland gewerkt heeft. Dit is wel duidelijk.
De eerste dagen hebben we op de
fabriek eten gekregen, maar dat is nu uit. We hebben bonnen gekregen, en we
moeten zelf in het kamp eten klaar maken. Alleen het middagmaal krijgen we op
de fabriek. Hoe dat koken gaan moet weet ik nog niet, maar dat zal wel weer mee
vallen. Alles went. De tweede dag was ik al gewend aan het fabriekswerk.
Het kamp zelf is een oude
schouwburg of zoiets, in de grote zaal zijn afschotjes gemaakt, waar kribben in
staan en kastjes. Hangsloten zitten er op maar veel sleutels passen op elkaar.
Dat is erg vervelend, want wij zij van huis uit te goed van vertrouwen. De
studenten hebben nu aparte kamers gekregen, verkleedkamers of zoiets, dat is
natuurlijk prettiger.
Vanmiddag ben ik ontzettend veel
collega’s tegengekomen, en ik heb gemerkt dat ik nog niet eens zo slecht af
ben, er zijn er die 12 uur per dag werken in een geweren fabriek.
Ik zou bijna vergeten te
vertellen, dat ik, nadat ik werkman geworden was, op de fabriek een grote
afdeling “Chemie” tegen kwam. Natuurlijk ben ik direct binnen gestapt en heb
geprobeerd de baas te spreken te krijgen. Dit lukte niet, en ik ben tenslotte
afgescheept door een vent die vond dat we er veel te best afkwamen! Nu ik weet
dat veel studenten arbeider geworden zijn, zie ik ook niet dat ik nog zou
kunnen veranderen. Als het niet te lang duurt is
het zo erg niet. Ik kan niet aan iedereen schrijven, doe dus vooral de groeten
aan Maarten, Nel, Petertje, Tante Anna, de buren, de Milië enz. enz. Oom Albert
en Tante Fie zal ik apart schrijven
Veel liefs Oswald.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten