Vandaag voel ik me weer beter, en
ik ben dan ook direct op pad. Spijkertjes voor schoenen. Het leer is er en de
schoenmaker ook, alleen de spijkers ontbreken. Geen enkele schoenmaker is open,
en ik beland tenslotte bij een Rus, die ijverig zit te werken in een schuurtje.
Met gebaren maak ik duidelijk wat ik hebben wil en ik kan het meteen meenemen.
Jan komt weer in ons midden. Kaal,
net als Hans, maar hij ziet er nog magertjes uit. Hij komt met een dikke buil
tabak terug, een voordeel in deze tijd. Mijn pijp die een tijdje op het droge
gelegen heeft doet weer even dienst.
Hans heeft natuurlijk weer iets
geks beleefd in het ziekenhuis. Toen de temperatuur opgenomen moest worden,
deed Hans dat natuurlijk rectaal, zo precies is Hans nu eenmaal bij ziekte. De
Russin was heftig verontwaardigd, zoiets deed een cultuurvolk niet! Alleen bij
paarden en varkens was zoiets te verwachten!
Jan is erg teleurgesteld over de
stemming in onze groep. Een stel oude wijven is het geworden!
De nieuwe demarcatielijn is
bekend. Naar men zegt komt die dicht bij Braunschweig, een aardig stukje naar
Nederland toe dus. Voor ons wordt de positie als bufferstaat lang niet leuk, we worden een pion van de Engelsen en Amerikanen, van een neutrale politiek zal
geen sprake meer kunnen zijn.
Het eten wordt iets beter, de
soepen worden dikker, en ’s middags is er meestal pudding bij, al is het dan
ook maar één lepeltje. De havermout pap/soep met vlees is het beste gerecht dat
er is, maar het komt zelden. Meestal is
het dunne soep, met een laag vet er op. Sinds we in dit kamp zitten is het eten
enorm vet, je merkt het vooral een de borden, en de emmer.
Hoe lang nog? In N. Duitsland zijn
volgens de krant 46.000 Nederlanders gerepatrieerd, 12.000 zitten er nog.
Wanneer zijn wij aan de beurt? Het verlangen naar huis is groot, maar je hebt
helemaal niet meer het idee dat het ooit werkelijkheid kan worden. En dan?
Vinden we een ruïne, of een heel huis met vrolijke gezichten! Of rouw? Hoe lang
zal ik thuis mogen blijven, wanneer moet ik onder dienst? Is Maarten misschien
al weer weg vóór dat ik thuis kom? En Berend?
Belangrijkste van vandaag: Voel me
goed, veel gegeten, geen spuitpoep.
Jan :
Zaterdag 10 Juni 1945. {9}
Vanmorgen kwam de zuster ineens
met de mededeling , dat ik vanochtend weg kon. Dus de gevreesde dag van sjouwen
is dan toch eindelijk aangebroken. Ik kreeg mijn kleeren terug, en miste
daarbij alleen maar mijn riem. Ik heb nog geprotesteerd, maar het resultaat was
natuurlijk nihil. Nadat we ons verkleed hadden kregen we als afscheid een homp
brood, een klontje boter, wat tabak en een blikje gecondenseerde taptemelk met
suiker. Een zeer welkom geschenk. Verder heb ik een mooie badhanddoek
achterover gedrukt.
En toen was het lang met schrik voorziene
oogenblik van de terugtocht met de bagage gekomen. Natuurlijk was het gloeiend heet,
gelukkig was er een windje. De eerste tien minuten gingen vrij redelijk met
koffer en rugzak. Maar de koffer werd uiteraard steeds zwaarder, en mijn
rustpoozen steeds frequenter, zoodat onze Russische begeleider en de twee
andere ontslagen zieken bezwaren begonnen te maken. Maar er kwam redding: ik
zat weer eens langs de kant van de weg te mediteren, toen er twee jochies met
een plankje op wieltjes voorbijkwamen. En die heb ik voor 20 markgecharterd om
mijn koffer te slepen. Van en van de anderen kregen ze nog 50 mark, en toen
waren alle bezwarenvan “Pa vindt het niet goed” verdwenen. We waren toen dus in
één ruk klaar.
In Biesdorf eerst melden bij dn
kampcommandant, die ons weer naar de oude groepen terugstuurde.
De Barak waarin we gewoond hadden,
was inmiddels voor krijgsgevangenen in beslag genomen, en dus was ons clubje
vertrokken. Gelukkig trof ik George Brautigam die me hun nieuwe adres gaf Küstriner Strasse 51. Daar was ik dus zoo moeizaam voorbij komen zeulen met mijn bagage! Ik dus weer terug, en daar trof ik ze
allen, Bornewasser inclusief.
We zitten nu in een oude stal, een
plaats, die weliswaar niet zoo klein is als de vorige barak, maar waar je toch
geen rustig plaatsje voor jezelf kunt vinden, daar zitgelegenheid er niet
overmatig gezaaid is.
De stemming is in de acht dagen,
dat ik weg geweest ben, wel heel erg achteruit gegaan. Men is nu in de periode
gekomen, dat men zich aan elkaars kleinigheden gaat ergeren. Bovendien zijn er
bij de verhuizing drie koffers gestolen (van Oswald, Bob, en de “gezamenlijke”
koffer met de voorraad, waaruit ze de rijst en de suiker gestolen hebben). Eigenlijk
heb ik er spijt van, teruggekomen te zijn.
…
Één van de voornaamste redenen van
de depressie onder ons tiental is de Japansche kwestie. De menschen redeneren
nu: “wat heeft het eigenlijk of we hier nog één of twee maanden zitten? Als we
thuis komen moeten we toch naar Japan toe”. Ik begrijp dit niet. Ze hebben zich
er toch al twee jaar op kunnen voorbereiden, dat we met de zeer groote
waarschijnlijkheid moeten rekenen, naar Japan te gaan, om daar den heldendood
te mogen sterven. Graag doe ik het ook niet, maar het moet nu eenmaal. Zonder koloniën
hebben wij als kleine staat geen existentierecht. En onze koloniën krijgen we
zonder een contingent in het geallieerde leger niet terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten