Utrecht 16 Dec. 1944
Mijn lieve Oswald,
Daar kregen wij deze week twee
brieven van je. Dat doet een mensch weer moed vatten om te schrijven. Je
brieven waren van 17 Oct. en van 30 Oct. Sindsdien kan er veel veranderd zijn,
maar het deed ons toch plezier te horen dat je althans tot dien datum geen
narigheid hebt ondervonden en wij hopen nu maar dat het zoo blijven mag tot je
weer in ons midden bent. Hier wordt de toestand bedenkelijk, vooral wat de
voedselvoorziening en de verwarming betreft. Wij zelf zijn bevoorrecht. De PEGUS
doet het nog (al zijn wij natuurlijk zwaar gerantsoeneerd) en voor ’t koken van
’t voedsel lag er nog wat in ’t hok, zooals je nog wel weten zult: als dat niet
was, zouden wij bepaald aan de rauwkost moeten geloven, want zoals je weet hebben
wij geen gas meer. Het licht is ook bij ons nu opgehouden. Wij zitten bij een
gloeiend spijkertje, n.l. het nachtlichtje uit je babyjaren, gestookt met een
beetje petroleum dat ik voor ’t schoonhouden van de naaimachine had. Voor
feestelijke gelegenheden steken we een kaars op. Je staat versteld hoeveel
licht zoo’n ding nog geeft. Om 9 uur gaan we naar bed, want de met de handen
over elkaar zitten gaat gauw vervelen. Tot 8 uur loopt Paps er uit; (8 uur
moeten wij allemaal binnen zijn) en van 8 tot 9 leest er een voor, op de tafel
gezeten met het boek vlak onder de gloeiende spijker die wij in de lamp hebben
gehangen. Ieder om de beurt tuurt dan een kwartiertje zijn oogen uit. ’t Is wel
gezellig, op die manier. Voor paps is de toestand eenigszins een beproeving,
maar hij draagt het uitstekend en maakt zich erg verdienstelijk. 3x per week
gaat hij op stap met een zak onder zijn arm en komt gewoonlijk terug zwaar
beladen met bieten, kool of dergelijke. ’t Is voor ’t vrouwvolk een uitkomst,
dat hij ’t doet, want met een tiental kilo’s op je rug torsen is geen
kleinigheid. Van Oswal Barend nog kort
geleden een kaart gehad: hij durft niet meer optimistisch te zijn. Hij zit nog
in de Betuwe. ’t Is aardig dat hij ons steeds nog op de hoogte houdt. Ik ben
alleen bang dat er een bijgedachte achter zit met het oog op je zus. Ik hoop
maar van niet, want je zus heeft haar keus nu bepaald op een héél lange. Dunne
vertegenwoordiger van je geslacht. ’t Kan alleen nog lang duren eer zij aan
trouwen toe kunnen komen. Nu ja, ik vind het niet erg. Hoe langer mijn kuikens
in de buurt blijven, hoe liever het mij is, al gun ik ze een eigen leven van
ganscher harte. En nu, mij lieve jongen, Kerstmis, Oud en Nieuw. Al die dingen
zullen wij vieren zonder je, maar onze gedachten zij bij je, en je blijft er
bij hooren, al moet het nog zoolang duren. Evenals Barend durf ik niet
optimistisch zijn. Ik vrees dat het groen weer aan de bomen zit eer wij elkaar
terug zien. Moge wij elkaar dan in goeden welstand en voltallig terug zien. Ik
hoop dat jel. onder elkaar prettige dagen zult kunnen hebben; wij zullen aan je
denken en aan die arme eenzame Grand-père. Een heel stevige zoen met al het
goede dat je moeder je toewenscht!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten