06 mei 2019

Zaterdag 6 Mei 1944 Oos : Onprincipieel geweest; Duitse mussen gevoerd alsof het Vaderlandse waren in het Vondelpark!

6 Mei 1944
Een jaar geleden, - Ommem! - Een schrijkbeeld dat langzamerhand is vervaagd, en waar de leuke dingen alleen zijn overgebleven … zie brief naar huis. –
Rehbrücke, waar het nieuwe begon, waar we voor het eerst met het internationale gezelschap buitenlandse arbeiders kennis maakten. Wat een ellende wordt er geleden. Vaak is zo’n troep buitenlanders een hoopje ellende, viezigheid, zelfs op Zondag, als ze toch allemaal hun best doen er toonbaar uit te zien, om tenminste zover te komen dat ze het andere geslacht niet afstoten.
Kwart over twaalf, de nieuwe tijd, uit de fabriek, en naar de stad. Bij Börse laatste koekjes nog net gepakt. Ook naar de tweede winkel. Daarna naar de Staatsoper. Programma is niet erg aanlokkelijk. Onprincipieel geweest; Duitse mussen gevoerd alsof het Vaderlandse waren in het Vondelpark! Daarna naar “Springer Verlag” U.d.L. waar we de vriend van Poleman, Gallier, misliepen. Hij was al weg. Klein boekje “Kunststoffe” gekocht, Jan de B. een boek over mijnbouwmachines. Verder niet veel nieuws. Jan naar huis, zelf doorgereisd naar Rahnsdorf en daar gegeten, zoals gewoonlijk goed.
Om zes uur onze bijeenkomst. Ad houdt een speechje tot herdenking v.h. 1 jarig bestaan van onze ballingschap. Heel goed. Daarna vrolijke noot, snaps te voorschijn gehaald en gedronken.
Twee brieven van huis, Mams en Lily, met het gedicht “Honestum Petimus Usque”. Hoe actueel is dit gedicht ook heden na 8 jaar nog! Verwey is dood, maar de verdwaasdheid van de mensen komt nu pas aan zijn grenzen. De brief van Lily is erg openhartig, en ik geloof wel dat er, wat haar liefdes avonturen betreft, in haar het zelfde bloed zit als in mij. Zo verschrikkelijk bang een ander onaangenaam te zijn, en verder “vrees” voor het andere geslacht.
Mams is boos dat ik Wagner opera’s mooi vind, en hoopt dat mijn smaak niet bedorven is!
Om tien uur een wandeling begonnen, eerst naar het oude lager,daarna naar het station Hirschgarten, waar Ad en Jan de B. op de trein stapten, Ad wil minstens uren wandelen in herinnering aan Ommen. De rest van het gezelschap loopt door, en bereikt Köpenick na een wandeling door het bos. Om half twaalf weer thuis en in bed.



HONESTUM PETIMUS USQUE

Er was een klagen
Van wind er regen
Rondom de muren.
Ik dorst niet wagen
Te gaan op wegen
Naar naaste buren.
Maar o verbazen!
Vlak voor mijn glazen
Hoog in de linde
Een kleine vogel
Wilde niet zwijgen.
Stormwind die blindde,
Striemende twijgen,
Nat op zijn vlogel.
Hij zong gedurig
Luid vast en vurig
’t Lied ’t onberaamde
Tot ik mij schaamde.

De storm in de natuur is niet zo vreeslijk
Als de verdwaasdheid van de mens.
De wonden die zij slaat zijn ongeneeslijk:
Aan haat en nijd zijn nergens grens.

Ik hoor een klank
Die ik lang weet:
Een stem nog krank
Van enkel leed.

Lijdt gij dan niet? De wereld is verworden.
Zij rolt niet meer melodisch ui Gods hand.
Schone bevolkingen werden tot horden.
Tot waanzin steeg het menselijk verstand.
Het vast gegrond verband van allen samen
Spatte uit zijn voegen en er is geen wet.
Er is geen schaamte meer en geen betamen
Geen vaste straat war elk zijn voeten zet.

De tijd klagen wij aan,
Wij die hem moeten lijden.
Wij weten niet waarheen te gaan
Noch hoe te strijden.
Als ooit ouden zo zongen,
Dan zongen nooit jongen
Hun dit na.
Of geen bevroedde
’t Verscholen goede,
Vol van vertrouwen
Op hoop van straks bouwen
Slaan wij de chaos ga.
Vol eerbied voor het verleden
Hopen wij in dit heden
Sterk te zijn als ons voorgeslacht.
Wij willen de eeuwen vieren
Maar niet onszelf ontsieren
Door laffe klacht.

Wie is zo sterk dat hij de chaos temt?
Wie kan het leed zien zonder schreiende ogen?

Niet wij: maar daarom voelen wij ons voorbestemd
Tot rustloos pogen.
Gij en wij saam moeten doen
Niet overwijs, niet overkoen, Naar vermogen.

Wie waarlijk leeft heeft in zijn hart
Een onvernietigbare veer,
En stille kracht die iedere weerstand tart.

Noem ons haar naam: spreek uit en leer
Wat sterker is dan ramp en smart.

Geen leer, geen naam: alleen de wil
Sterker te zij dan leed en tijd.
Aanvaard Uw taak, volvoer haar stil:
Heb lief en wees bereid.

Boven het leed, boven de tijd
Verrijst het onvervaard gemoed,
Dat weet dat iedre mensheid lijdt,
Maar draagt zijn leed doet wat moet.
Boven de tijd, boven het leed
Heft zich de goede en schone daad,
Die klein mag zijn, want elk mens weet
Dat hij ook voor kleine taken staat.

Klein zij de taak maar sterk de wil
Die haar met vaste trouw volvoert.
Wie zo doet heeft in zich spil
Waaraan geen verdre chaos roert.

Als dan elkeen in eigen kring
Zo werkt, strekt dan de handen uit
En reikt ze tot in grootre kring
De bond van broederschap zich sluit.

Sluit aan tot ge als enig volk
De tijd weerstaat die rukt en rijt.
Ontredt aan wolk en warrelkolk
De schoonheid van een nieuwe tijd.

Albert Verwey

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...