03 februari 2020

Zaterdag 3 Februari 1945. Oos : Jan en ik gaan weer rustig naar bed. En buiten brandt het verder. De tijdbommen ontploffen geregeld.

Alarm nr 193, bombardement nr 43 van 10:40 tot 12:20

Zaterdag 3 Februari 1845
Als ik uitvoerig zou willen schrijven over deze Zaterdag, dan zou ik beslist een heel dagboek nodig hebben. Het zwaarste bombardement van Berlijn hebben we achter de rug. Maar laat ik chronologisch beginnen. Na uitgeslapen te zijn begeef ik me met twee pakken boeken op weg naar de Frl. Harmuth, om ze daar te laten opbergen tot het einde van den oorlog. Ik wil niet zoveel bagage als ik eens weg moet, en die boeken komen toch pas naar Holland als de oorlog is afgelopen. Onderweg in de U-Bahn, hoor ik dat er “Offentliche Vorwarnung” is, en later krijgen we echt alarm. Ik zit juist in het station ”Hermannplatz” en blijf dus maar in mijn treintje staan. Het wordt enorm druk, steeds meer mensen dringen naar binnen. Het station is erg groot, maar de menigte is nog groter. Er wordt geschreeuwd van doorlopen, en dan weer eens geschoten op mensen die blijven staan. Vooral een P.G. {parteigenosse} wordt enorm uitgescholden door een “Luftschutzwart”, die beslist dacht dat hij ongestraft op de partij kon schelden omdat er nu eenmaal bommen vielen. De eerste bommen vallen ver weg, maar geven al een idee dat het een grote aanval wordt. Dan vallen er bommen in de buurt. Een dame met haar zoontje begint het te kwaad te krijgen. Het zoontje van ±14 jaar troost haar, maar dat helpt niet veel. Ze heeft hartbezwaren geloof ik. Een jonge Fransman staat er bij, zonder een zucht, uiterlijk volkomen rustig. Na de eerste golf die in onze buurt terecht komt, is er geen licht meer. Ik zit 2 verdiepingen onder de grond, maar juist tegenover de ingang v.h. station. Het is mogelijk dat er straks een bom naar beneden komt rollen, b.v. een tijdbom. Stel je eens voor, wat zou dat een paniek geven. Ik heb werkelijk soms meer angst voor de massa dan voor de bommen. Na de eerste golf zegt iemand: voorbij, gelukkig we leven nog, en het is voorbij. De grienende vrouwen komen wat tot rust, iedereen heeft zich een korte tijd één hoopje ellende gevoeld, en krijgt nu, na een diepe zucht weer praatjes. De gesprekken worden weer opgenomen, er komen steeds verhalen over bombardementen, en over een groot aantal slachtoffers hier of daar. Dit alles om de mensen gerust te stellen. Dan komt de tweede golf, en de derde. Het is precies of ze op je hoofd slaan, zo’n doffe dreun krijg je bij iedere bom. In je oren voel je het ook drommels goed. Je probeert je verder moed in te praten met redeneringen als: de kans dat je met een ziekte in bed sterft is veel groter en of het nu zooveel erger is door een bom te sterven is zeer de vraag.
Na anderhalf uur (precies: 100 minuten!) wordt het signaal “veilig” gegeven, nadat er eerst door de menigte wat heen en weer gelopen is op de trap, omdat niemand wist of het al “Vorentwarnung” was of niet. Ik erger me voor de zoveelste maal aan de kuddegeest van de mensen, en ook aan het weinige “aan anderen denken” dat de mensen, vooral in deze omstandigheden, doen. Er is niemand die doorloopt met het idee: “dan kunnen er nog meer in de kelder”, maar alleen omdat anderen lopen duwen.
Na afloop kom ik dus boven, en denk dat ik een hele kapotte boel zal vinden. Maar nee, je ziet alleen hier en daar wat branden, en een paar kapotte ruiten. Met mijn twee pakketten sjouw ik maar naar het volgende station en van daar naar Helga. Onderweg kom ik nog een stel mensen tegen, die beweren dat ergens een Amerikaan staat, die naar beneden gesprongen is. Ik zie niets. In de omtrek worden nu de branden duidelijker. Neuköln ziet er wel vreselijk uit nu. Vlak bij de Ossastrasse is er een huis volledig in elkaar gestort. Er zitten mensen in de kelder, en er wordt zuurstof door een gat naar binnen geblazen. Het brandt boven de hoofden van deze bedolvenen. Ze komen er niet levend meer uit vermoedelijk. Bij Helga is alles in orde, de moeder is met haar hartkwaal natuurlijk weer erg opgewonden en gaat niet rusten. Precies zoals mijn moeder, die ging ook pas rusten als we haar er toe dwongen. Vanaf het dak kan de stad goed worden overzien, en het wordt wel duidelijk dat dit het zwaarste bombardement van Berlijn is geweest, tot nu toe dan altijd! De boeken worden in de kelder opgeborgen en na een bordje koolraap vertrek ik weer.
De reis naar huis is een ware lijdensweg, een soort pelgrimstocht zou ik kunnen zeggen. De U-Bahn rijdt natuurlijk niet, “vandaag niet meer” wordt gezegd. De tram heeft ook geen stroom. Dus lopen. Ik loop een heel eind, iedereen loopt, de straten zijn vol. De asregen wordt steeds heftiger, en er staat een klein stormpje door het grote vuur. De lucht was eerst versierd met grote zwarte pluimen, maar langzamerhand gaat dit over in één grote grauwe nevel. De eerste gewonden met noodverbanden lopen voorbij. In de horde mensen die de straten langs loopt is er eigenlijk niemand die zich voor de ander interesseert, maar als je de weg vraagt of inlichtingen, dan word je bijzonder vriendelijk geholpen. Ik wil uitrusten en mijn behoeften doen, en daarom duik ik een restaurant in. Het is er donker, geen electriciteit, de toiletten zijn gesloten, geen water! Onverrichterzake ga ik dus maar verder. Als ik mijn ogen eens uitwrijf (er aan denkend dat een stofbril wel nuttig zou zijn) en nog eens naar de weg vraag, zegt een juffrouw: “dat hoeft u niet te proberen, daar komt u niet door. Ik heb het net geprobeerd, er is geen gaatje te vinden, alles brandt.”Ziezo, daar zit ik nu. Ze raadt me aan om te lopen, of te proberen een stukje naar Ostkreuz met de S-Bahn te rijden, en dan verder te lopen. Ik loop dus maar met haar mee terug. Dit juffie heeft echte kletskous allures, zo’n type als Yvonne Koch. Maar als afleiding is het wel aardig met zo iemand mee te lopen. Vlak bij het station Hermannstrasse sta ik weer alleen te kijken, en ik wil eerst maar eens wat gaan drinken. Halféén was het alarm afgelopen, nu is het half vier, en ik ben nog niets verder gekomen. Ik drink wat bier, en hoor zo de gesprekken eens aan. Het is merkwaardig zoveel als de mensen durven te zeggen, het is zo op het randje van rebellie. De stemming is wel veranderd in Berlijn.
Na wat gerust te hebben maar weer op pad. Ik stap in de trein naar Grönan Schöneweide, in de hoop over Lichtenberg met de tram naar Landsbergerallee te komen, en van daar kom ik wel weer naar huis. In Schöneweide rijdt de trein natuurlijk wel naar Adlershof, maar niet naar Lichtenberg. Ik ben moe, ik heb razend honger, kortom, ik voel me ellendig. Het is juist tijd om er eens over na te denken wat ze thuis meemaken, koude en honger. De stad ziet er fantastisch uit, een ontzettend grote cumuluswolk hangt er boven het centrum. Zo geweldig heeft Berlijn nog niet gebrand. Misschien wordt een klein stukje van de rookpluim wel geleverd … door mijn bezittingen, mijn pak, mijn eten enz. enz. Ik loop een rondje om het station, en probeer wat brood te kopen. Geen denken aan, op de nieuwe bonnen wordt niets afgegeven! De trein terug naar de stad laat drie kwartier op zich wachten. Er ontstaat een enorm gedrang, schreeuwende kinderen, huilende moeders en wat dies meer zij. Ik sta om zes uur weer in Neuköln! Met de ringbaan kom ik verder, en iedereen zegt dat de ring al weer rijdt naar Gesundbrunnen. En dat heeft hij ook gedaan, ’s middags. De branden hebben zich echter dusdanig uitgebreid, dat de trein er niet meer door kan! In Ostkreuz wordt het dus lopen naar het volgende station, Frankfurterallee. Ik sluit me aan bij een Duitse arbeider, die dezelfde richting uit moet. Hij is vanmiddag naar beneden gegaan en kon nu langs de zelfde weg niet terug! Weer meer dan een half uur op de trein gewacht, en in Weißensee (pendelverkeer!) is er wéér een ontzettend gedrang, en de haringen in de bekende ton hebben het beslist nooit benauwder gehad dan wij in die trein.
Ik kom in het St. Bahnhof aan. De klok ligt op de trap, grote barsten in de muur. Als ik buiten kom: overal brand. Eerst vergis ik me in de richting, en ik zie onze straat al in brand staan. Maar nee, ons lager is onbeschadigd. Vanaf het station in de andere richting is alles kapot, grote branden. De stad brandt nog op een fantastische manier. ’s Nachts door de brandende straten lopen is wel iets geks, iets onwezenlijks.
Thuis in het lager is alles in rode, zelfs geen ruitje stuk (Dat kan bij ons ook nauwelijks meer!) Ik vul mij hongerige maag met brood, en maak me op voor de: Spreekrans.
Wat een tegenstellingen bestaan er toch!
Pieter Bas draagt uitstekend voor in het Engels: “And Brutus is an honorable man” (Shakespear, Julius Cesar). Vooraf gaan we eerste een biertje drinken, we hebben dorst en geen water in het lager. Jan en ik gaan na een borreltje weer rustig naar bed, alsof deze dag een gewone, heel gewone dag was. En buiten brandt het verder. De tijdbommen ontploffen geregeld.

Jan :


Net was ik vanmorgen druk aan het boodschappen doen, toen er alarm kwam, van 10.40-12.20. Eerst ben ik nog van de Behrenstrasse naar huis gewandeld, en juist was ik thuis toen de hel losbrak. We hebben in de Invalidenstrasse ongeloofelijk gezwijnd, juist zaten we aan de rand van het bommentapijtje, dat ze hebben neergegooid. Het was inderdaad niet leuk, maar ik ben blij dat we er heelhuids afgekomen zijn. Een paar kapotte ruiten (gelukkig niet in onze kamer) en wat barsten is alles. Maar het heeft enorm gespookt. Het eenige onaangename is, dat we geen gas en geen water hebben, en dat tram en S-Bahn niet functioneren.
Vanmiddag heb ik eens een wandelingetje door de buurt gemaakt. Het ziet er beestachtig uit. De heele binnenstad brandt, overal hebben ze gegooid. We hebben net in een doode hoek gezeten. Ze zijn over Tegel binnengevlogen, en zijn in Wedding met gooien begonnen. Daarvandaan zijn ze in een groote boog over Stettinerbahnhof, Friedrichstrasse, naar het Zuiden gevlogen en van Tempelhof, Neukölln naar het Oosten gedraaid, waar ze over Jannowitzbrücke, Schlessischerbahnhof en Ostkreuz verdwenen zijn. Het hele traject brandt als een fakkel, nog veel erger dan in November ’43. De Staatsoper, het Ehrenmal, het Schloss en de Dom branden schitterend. Hopelijk is het brandende Ehrenmal wat symbolisch!
Nu merk je eigenlijk pas goed, hoe enorm onthand je bent zonder water. Bij alles wat je wilt koken heb je water nodig, behalve bij het bakken van aardappelen. Ik wilde wat pannekoeken bakken, toen Fred bij me was, maar had niet eens water om het beslag aan te roeren.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Toegift 1945 - 1985

Invalidenstraße anno 1945: Invalidenstraße anno 1985: Kabelwerk Oberspree anno 1985: Oh ja! ...